Laatst gewijzigd: 25-10-2023
Uil
(feuilleton van A.L. Wee @2019-2020)
Mee
(Onderweg met uil – een fantasieverhaal uit een andere wereld)
Aflevering 1
Aflevering 2
Aflevering 3
Aflevering 4
Aflevering 5
Aflevering 6
Aflevering 7
Aflevering 8
Aflevering 9
Aflevering 10
Aflevering 11
Aflevering 12
Aflevering 13
Aflevering 14
Aflevering 15
Aflevering 16
Aflevering 17
Aflevering 18
Aflevering 19
Aflevering 20
Aflevering 21
Aflevering 22
Aflevering 23
Aflevering 24
Aflevering 25
Aflevering 26
Aflevering 27 (Nieuw)
Aflevering 1
Ach weet je, ze zeiden het allemaal.
Uil, jij hebt alles meegemaakt, je was erbij, dus ga jij het hen maar vertellen.
En zo onder ons gezegd: ze konden ook niet echt om me heen, want een sturende hand,
beter is denk ik, een vleugel was vaak wel nodig.
Maar laat ik me eerst maar eens voorstellen.
De naam is Uil, gewoon Uil. Dat is eenvoudig, dus gemakkelijk te onthouden.
Het verhaal? Nou je mag het weten, ik heb gedaan wat ik heb gedaan en dat was Winston helpen. Winston?
Ja, ik weet het, Winston die ken je nog niet. Nou, Winston dat is een grijze kater die hier niet ver vandaan bij een paar oude mensen woont in een groot huis. Hij noemt zichzelf graag een kater van een onbesproken beheerst gedrag. Al denk ik na alles wat ik mocht meemaken met hem, daar enigszins anders over.
Wie ik zeker niet vergeten mag is Miep, de poes die iets verderop woont. Miep speelt met haar twee kleintjes een grote rol in dit verhaal. Maar goed, je hebt gelijk, terug naar Winston. Zoals gezegd, hij en ik kennen elkaar dus al wat langer, er is respect, je mag het vriendschap noemen, al weet ik van Kwetter - ja ik weet het: dat is weer iemand anders, die komen we nog wel tegen - dat een Uil en een kater meestal niet echt door het leven gaan als hechte vrienden. Winston en ik deden dat tot op zekere hoogte wel. Maar nu zul je zeggen, dit is allemaal prima Uil, maar wij komen voor het verhaal.
Ja natuurlijk het verhaal. Luister en lees, ik neem jullie mee. Het hele gedoe begon allemaal nog niet eens zo lang geleden op die rustige herfstmorgen.
Een natte ochtendnevel omhulde de struiken, de bomen in de tuin, als een groot grijs gordijn. Het was vroeg in de morgen en de stilte was nog niet verdrongen door de dagelijkse geluiden van de omgeving. Uil landde in een glijvlucht op zijn tak, in zijn boom. Deze plek was al zo lang zijn huis. Een plek om tot rust te komen en weer wat op krachten te komen. Na de jacht in de afgelopen uren, voelde hij zich moe, enige rust was hem zeer welkom. Het roepen van zijn naam zo vlakbij ergerde hem, verstoorde zijn gedachten.
Ergernis? Ja lezer, zeg dat wel, ik ergerde me. Mijn nacht was nou niet een nacht geweest om naar huis te schrijven en daar was die stem, die mij uit mijn gepeins deed opschrikken. Onder aan de boom zag ik hem zitten, een kater, grijs en nat, zijn kop iets scheef naar boven kijkend en roepend.
“Zeg Uil, heb je even?” “Ik ben het, Winston Hier onder aan je boom. Ik wil je wat vragen“ Uil kende deze kater wel, hij woonde verderop in een groot huis bij de mensen. Zijn woorden klonken bezorgd. “Wil je me helpen Uil? Miep is weg! “ “Miep?” Uil herhaalde de naam die de kater noemde langzaam. “Ja Miep, ze is verdwenen! Wil je me helpen haar terug te vinden?“ Dat je tegen katten altijd duidelijk moest zijn, dat wist Uil uit ervaring. “Zeg, luister nou even, ik ben een Uil, geen kat. Hoe kom je erbij dat ik jou kan helpen die Miep van jou te vinden?“ Maar dat wist Winston wel. “Ik heb haar overal gezocht, ze is spoorloos. Ik dacht zo, Uil heeft vast wel een idee wat ik nu nog kan doen om haar terug te vinden.” Uil zweeg even. “Oh, dacht je dat.”
Je mag het wel weten lezer, ik had toen gelijk moeten zeggen, ik kan niets voor je doen. Maar ja. Ik ben nou eenmaal een Uil en wij uilen helpen een ieder als we kunnen. En vergeet niet ik kende deze kater al wat langer. Een doodgewone kat, scherp, oplettend, op jacht, of slapend in de schaduw. Dit onrustige heen en weer lopen van hem, dat vond ik vreemd, zo kende ik hem niet.
Aflevering 2
Die poes Miep waarover hij sprak kende ik vaag. Vanaf mijn tak in de boom, had ik vaak verbaasd zitten kijken naar moeder Miep met haar twee kleintjes. Rondom springend maakten die twee het haar leven niet gemakkelijk. Die jonge katten gaven veel gedoe en drukte in de tuin. En dan even geen Miep, en nog beter geen jonge katten in de tuin. Ik wist het wel, dat gaf rust. Wat wil je nog meer
“Die vriendin van jou had toch de zorg voor haar kleintjes, zijn die dan ook verdwenen?.“
Winston knikte “Ook van hen is geen enkel spoor meer te vinden.“
“Dus niemand weet waar die Miep van jou en haar jonkies zijn?“ Uil bleef vragen.
Winston schudde met zijn kop. “Nee ze is niet te vinden. Help je me nou?.“
Deze kater helpen, eigenlijk voelde Uil daar niet veel voor. Alleen leg dat maar eens uit aan die kater, die maar met één ding bezig was; zijn Miep zoeken.
“We moeten wat doen Uil, ik moet haar vinden Uil, ik mis haar.”
Uil zweeg, hij dacht na. Hoe stel je een ongeruste kater gerust.
“Ach je moet maar zo denken, voor je het weet is ze weer terug.” Maar helaas deze woorden van Uil hielpen niet veel.
Winston bleef maar onrustig heen en weer lopen.
“Alsjeblieft, wil je me helpen Uil?”
Uil voelde iets van twijfel, hij wist het even niet. Wat kon hij nu nog zeggen, of nog bedenken. “Ik ben een vogel, een Uil, ik weet niet of..”
Winston onderbrak hem. Hij klonk kortaf. “Vraag ik misschien teveel van je?”
“Te veel? Natuurlijk niet, als ik kan dan help ik je graag, maar denk nou eens na, ik een vogel ga jou helpen zoeken naar een poes?”
Die Winston lezer – en dat was duidelijk te zien – was zichtbaar ongeduldig. Hij bleef druk, wat zenuwachtig heen en weer lopen. En hij wilde duidelijk een antwoord van mij en ik? Ik moet je zeggen lezer, ik zweeg. Dat gevoel van twijfel, geen zin hebben, zeg maar gewoon, het niet echt willen was voor mij duidelijk aanwezig. De vraag was echter; hoe vertelde ik dat een beetje fatsoenlijk, aan deze kater. Maar zoals zo vaak deed zich daar echter onverwacht een mogelijkheid voor, waarvan ik even dacht dat ik van die Winston kater af kon komen. Maar helaas was die gedachte maar even interessant.
“Wat doen jullie?” Vlakbij hen beide streek een kleine bruine grijze mus neer op een tak.
Uil kende haar goed. Kwetter de huismus. Een actief lid van een hele grote mussenfamilie. Uil wilde wat zeggen, maar Winston was hem al voor.
“Bemoei je er niet mee Kwetter, scheer je weg.” bromde Winston kort af.
“Poesje, poesje, doe niet zo lelijk, ik vraag alleen maar naar dat wat jullie doen !” zei Kwetter.
“Dat gaat je niets aan, wegwezen vogel.” Winston kwaadheid was hoorbaar.
De mus hipte, Winston scherp in de gaten houdend, druk heen en weer op haar tak.
Winston klom zich soepel bewegend langs de onderste takken van de boom omhoog.
“Ik ben met Uil in gesprek, dus weg wezen vogel, anders grijp ik je!”
Kwetter zag hem komen, ze schaterde luid.
“Ja ja dat zou je wel willen, nou je doet je best maar poesje beest!”
Ze vloog op, ging op het uiteinde van een tak, hoger in de boom zitten.
Katten en vogels, die even gezellig met elkaar keuvelen, dat is er niet bij.
Uil probeerde maar weer wat, hij wilde de sfeer verbeteren. “Ho ho, laten we rustig blijven.“
“Ik doe niets, hij doet het Uil!” Kwetter was duidelijk.
Winston klom ondertussen langs de takken van de boom, stap na stap, verder omhoog de boom in. Een kat als hij is gevaarlijk voor vogels, maar die dunne takken hoger in de boom, of die wel een kater konden dragen? Moeilijk.
Aflevering 3
Ja daar zat ik met die twee. Ik moest wat doen, maar wat? Iets doen, iets niet doen. Goede raad is dan duur. Nou ja ik vertel verder.
“Luister Kwetter, Winston zoekt zijn Miep, je weet wel die grijze poes uit dat grote huis verderop.
Hij zoekt haar, en vraagt aan mij of ik wist waar ze kan zijn, en of ik hem wil helpen haar terug te vinden.”
Winston keek naar Uil en foeterde. “Wat doe je nou? Die Kwetter heeft hier helemaal niets mee te maken.”
“Oh nee? Ik weet veel meer dan je denkt poesje beest. Jij bedoelt vast die grijze streep poes die hier meestal in de tuin rond loopt met bij zich twee kleine poesje beesten, zij is het toch Uil?” Uil knikte. “Dat is ze.“ Kwetter klonk bijna triomfantelijk “Daar weet ik iets van.”
Winston reageerde stomverbaasd. “Wat kan jij nou weten van Miep?”
Kwetter voelde de triomf, zij een kleine mus wist meer dan dat grijze natte poesje beest. “Dat had je niet gedacht hé poesje beest.”
Winston ging rechtop zitten. Vol ongeloof keek hij naar de mus.
“Hoe kan jij nou iets over Miep weten!”
“Geloof wat je wilt poesje beest, ik weet het allemaal!”
Winston, haastig. “Waar wacht je op? Vertel vogel.” Maar Kwetter zweeg.
Haar houding liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Vogels en poesje beesten, noem het maar zoals het is, hopeloos.
Uil nam maar weer als al eerder het woord.
“Met dit geruzie van jullie beide komen we nergens. Kwetter, vertel Winston nu wat je weet, het kan hem helpen!”
“Hem helpen? ik denk er niet aan. Waarom zou ik aan hem vertellen wat ik weet.
Vele familieleden van mij hebben hij en al zijn poesje beest vrienden al opgepeuzeld. Tante Els, oom Karel, die kleintjes van Fiona, allemaal zijn ze dood, opgevreten door poesje beesten! Hem helpen? Ik dacht net niet!” Kwetter had een punt, dat was wel duidelijk voor Uil. En die kat, die Winston, bleef stuurs zitten.
“Vergeet het Uil, ze wil niets vertellen. Het maakt me niet uit, van een Kwetter moet ik geen hulp.” “Dat komt dan mooi uit, ik help geen poesje beesten.” Kwetter was eveneens duidelijk.
Uil dacht na, hij moest wat zeggen, alleen wat? “Jongens, jongens, luister nou even.”
Kwetter bleef zwijgen. Winston schoof ongeduldig op de tak waar hij zat heen en weer. Uil wist, hij moest nu doorzetten. “Luister, jullie kunnen elkaar helpen die Miep terug
te vinden.” “ Kwetter, Winston zoekt die Miep, waar jij hem iets van kan vertellen.
Doe dat nu, wat houdt je tegen?” Kwetter bedaarde, ze leek na te denken.
Ze kwam met een vraag. “Als ik hem vertel wat ik weet, wat levert mij dat op?
Poesje beesten zijn gevaarlijk!”
Uil knikte. “Dat is waar. Winston belooft je hierbij dat hij geen vogel meer zal grijpen. Hij laat ze met rust, tot die Miep van hem gevonden is. Zo is het toch Winston?”
“Wat!” Winston reageerde stomverbaasd naar Uil, hij wist niet wat hij hoorde. “Zeg ben je nou helemaal gek geworden Uil, ik.” Uil ging onverstoorbaar verder
“Je hoort het Kwetter, dat is geregeld! Winston kun je vertrouwen. Voor hem, deze trotse kater geldt nu eenmaal, een afspraak is een afspraak.
”Winston, verbaasd geraakt, wilde protesteren, maar Uil duidde hem kort door zijn vleugel bezwerend op te tillen: “Stil nu! Zwijg!” Kwetter draaide druk op haar tak.
Triomferen is winnen en dat liet ze zien! “Goed dan, luister poesje beest, die twee kleintjes van die grijze Miep zijn weggehaald door een mens. Die heeft ze in een auto gestopt. De auto is weggereden in de richting van de spoorbaan verderop. Dat grijze streep poesje beest is achter die auto aan gelopen.”
Winston was overdonderd. “Je liegt het! Achter een auto aan lopen naar die spoorbaan, zoiets doet Miep niet!” Wat die Kwetter vertelde, wilde hij gewoon niet geloven. Kwetter bleef echter rustig. “Ik heb gezien wat ik zag poesje beest. En jij weet nergens van, anders zocht je haar nu niet.”
Ze genoot zichtbaar van de verwarring van de twijfel die haar woorden duidelijk bij Winston opriepen. Maar Winston twijfelde niet meer, hij wist wat hij moest doen, dus: “Ik ga haar nu zoeken, jij helpt me Uil?“
Aflevering 4
Ik moet je zeggen lezer. Het verhaal van Kwetter was me volkomen duidelijk. Die Miep was weg, en Winston ging haar terug halen. Voor mijn gevoel was alles zo goed geregeld. Maar nee hoor; die kater wilde meer. Hij wilde dat ik hem ging helpen om haar te gaan zoeken. Je mag het best weten van mij lezer, dat zoeken naar die Miep was nog steeds niet mijn idee. Mijn gedachten daar toen; ik moet wat uitvinden om van die kater af te komen. Dus vroeg ik hulp aan een mus, die Kwetter. Haar reactie was te verwachten.
Kwetter klonk fel, geraakt. “Wat! Je wilt dat we hem gaan helpen?”
De tak waar ze op zat bewoog heftig heen en weer. Ze verslikte zich in bijna in haar woorden.
“Jij wilde dat ik vertelde wat ik wist. Dat heb ik gedaan Uil. Maar een poesje beest helpen om een ander poesje beest te vinden?”
“Ja, en luister nou even.” Uil keek hoopvol naar Winston, al luisterde die niet.
“Zeg, ik moet geen hulp van een Kwetter. Als jij me niet wil helpen Uil, red ik me wel.”
Uil ging door. “Luister nou even jullie allebei, twee weten meer dan één. Kwetter kan haar familie vragen om in de omgeving wat rond te kijken of ze die poes Miep hebben gezien,
of er een spoor van poes Miep is terug te vinden. Dat kunnen die vogels wel voor je doen, of niet Winston?” Winston gromde wat, maar zweeg.
Kwetter reageerde echter stomverbaasd. “Dat meen je toch niet Uil, of wel? Jij wilt dat ik mijn familie ga vragen om een poesje beest te helpen?”
Maar Uil wist, je moest Kwetter het gevoel geven dat ze onmisbaar was. Dus hij zette door.
“Ja, gewoon in de omgeving wat rondkijken, dat stelt niet veel voor Kwetter. Laten we niet vergeten, niemand kan zoiets beter organiseren dan jij. En je doet het voor mij, en niet onbelangrijk is dat Winston belooft dat hij geen vogel meer zal grijpen, tot die Miep vriendin van hem gevonden is.”
“Huh, de belofte van een kat, is niets waard. En vogels die een poesje beest helpen, dat hoort niet!”
Uil was kortaf. “Nogmaals, je doet het niet voor die kat! je doet het voor mij, Kwetter.”
“Ho ho ho, wacht nou even.” Het ging Winston allemaal even te snel, maar Uil zweeg, en ook Kwetter zweeg. Uil zag dat ze rustiger werd, hij wist, ze had hem begrepen.
“Goed dan, omdat jij het vraagt Uil, zal ik kijken of ik wat meer aan de weet kan komen.”
Ze klonk nog steeds verbaasd. “Een poesje beest helpen omdat een Uil het vraagt? Als ik dat de anderen vertel, verklaren ze me voor gek, dat geloven ze nooit.”
Ze vloog op. Nog steeds in zichzelf mompelend verdween ze uit het zicht.
Uil keek naar Winston. “Wat zeg je? Heb ik je geholpen of niet?”
Winston foeterde. “Hoe krijg je het in je kop Uil, ik mag geen vogels meer grijpen. Je bent me een mooie. Ik wilde dat jij mij zou helpen. Ik hoef echt geen hulp van die Kwetter, of haar familieleden.”
Uil was tevreden. “Ik heb je geholpen, Kwetter heeft je verteld wat Miep heeft gedaan.
Meer mag je niet vragen. ”Echt onder de indruk was Winston niet, dat zag Uil wel.
Winston strekte zijn rug. “Die Kwetter vertelde dat Miep in de richting van de spoorbaan is gelopen. Laten we daar gaan kijken. Nog langer hier wachten levert niets op.”
“Wil je naar de spoorbaan?“ Dat leek Uil niet verstandig, gevaarlijk zelfs.
“Ja, dus ik ga.” Winston sprong van de tak waarop hij zat en liep weg van de boom.
Uil wilde nog wat zeggen, maar hij was te laat. “Wacht nou, waar ga je heen?”
Hij keek Winston na, die weg liep van de boom. Uil wist, de spoorbaan lag verderop.
Hij zuchtte, wat te doen? Die kat laten lopen, of achter hem aan?
Hij aarzelde, een sterke trotse Uil als hij moest er eigenlijk niet aan beginnen die kater te helpen. Maar gevoel is gevoel en niets doen, betekende ook van niets weten.
Uil vloog op, Winston achterna. Het was nog zo vroeg in de morgen. Tussen de struiken grinnikte Karel de rode kater. Hij had stil onbewogen, Winston, Uil en
die Kwetter mus kunnen afluisteren. Wat hij hoorde beviel hem wel.
Miep was ook één van zijn beste vriendinnen. Haar gaan zoeken, dat leek hem ideaal.
Als Winston geen Kwetter vogels meer mocht vangen, kon hij er des te meer grijpen!
Dus ging hij mee. Wel uit het zicht blijven, want dat wat niet weet, is dat wat niet deert.
Aflevering 5
Zijn oude vader zei het vroeger al; als het kan moet je profiteren! Karel liep behoedzaam tussen de struiken door Winston achterna.
Ik moet je zeggen lezer dat helpen van Winston voelde voor mij niet goed. Het was koud, nat die morgen. Die kater liep snel van me weg. Achteraf bekeken had ik gelijk tegen hem moeten zeggen: ik doe het niet. Maar daarmee was ik een beetje te laat. Gelukkig kreeg ik enige hulp van Kwetter. En niet te vergeten: niets doen is niets weten, dus wat doe je, ik ging met hem mee. En natuurlijk is het wel zo. Als een Uil a zegt zegt hij ook b. Winston liep zoals verteld naar de spoorbaan. Dat is wel een plek waar je liever niet wil zijn. De treinen denderen daar op volle snelheid voorbij. Ik zeg het maar zoals het is. Het is er levensgevaarlijk. Bij de spoorlijn zette ik me neer op een grote tak in boom niet ver van de rails. Winston liep onrustig heen en weer, langs die rails. Ik wist dat daar het wachten was op een bericht van mus Kwetter.
De spoorbaan.
Strak neer gelegde lange ijzeren staven, glimmend van de regen, die als zwarte lijnen verdwenen in de nevelflarden rondom. Er was stilte. Winston liep langs de rails ongeduldig heen en weer.
“Miep is achter een auto aan gelopen, achter haar jonkies aan, dat begrijp ik, maar dan hier naar de spoorbaan?
Weet je zeker dat die Kwetter te vertrouwen is Uil? Je ziet het zelf, hier is niets te vinden.” Uil zat rustig op een tak.
“Geduld is een schone zaak Winston, wij wachten het af. Informatie ergens vandaan halen, dat kost tijd. Geloof me, als Kwetter er meer over kan vertellen dan horen we dat.” Winston bleef onrustig heen en weer lopen.
“ Pas op! “ Uil waarschuwde luid. Uit de nevel was daar plotseling een trein, die op volle snelheid vlak langs hen denderde.
Uil drukte zijn nagels diep in het hout van de tak waarop hij zat. Zo kon hij de windvlaag die de trein veroorzaakte opvangen, om te voorkomen dat hij van de tak werd geblazen. Winston geschrokken van het geweld zo vlak bij, schudde zijn vacht schoon van zand en de losse bladeren die rondvliegend hem hadden bedolven.
Uil vloog op “Wegwezen hier Winston, dit is me te gevaarlijk.”
Een eind van de spoorbaan af ging hij weer zitten op een grote tak in een boom.
Het ongeduld de onrust van Winston bleef zichtbaar. Hij bleef maar heen en weer lopen.
Uil probeerde iets van rust op te roepen bij hem. “Wacht nou af waar Kwetter mee komt, een beetje geduld is genoeg.” Winston wist wel dat Uil gelijk had, maar dat knagende gevoel van onrust bleef.
“Ik wacht niet langer. Als Miep hier geweest is dan is ze vast verder gegaan. Dat doe ik ook.”
Uil zuchtte, wat hij ook bedacht en zei, het gaf hem niets, eigenwijs als hij was ging die kater zijn eigen weg. Winston liep nu tot vlak bij de rails.
“Wees voorzichtig.” Uil was blij dat hij over de spoorbaan heen kon vliegen. Dat kon Winston niet. Die stond stil bij de rails, luisterde keek links, rechts. Het bleef stil. En met enkele sprongen was hij over de rails, en verdwenen in het struikgewas aan de overzijde naast de spoorbaan.
Uil zuchtte. Hij vloog op, maar weer achter die Winston aan.
Achter hen beide kwam Karel uit de struiken. Ook hij liep tot bij de rails. De oren gespitst, de spieren gespannen. Hij keek, er was geen trein te zien. In drie sprongen was Karel de spoorbaan over. Hij had geluk, want achter hem denderde in volle snelheid een trein voorbij. Karel schudde de losse bladeren uit zijn vacht, en liep verder achter Winston aan.
Twee nog jonge huismussen keken Karel na. Wuk en Wik, dochter en zoon van Kwetter. Zij had hen gevraagd om alles wat er ging gebeuren met die poesje beesten, goed in de gaten te houden, mijn twee waakvogels, zo noemde ze hen.
“Weet je Wuk, ma heeft ons gezegd goed te kijken. Alles te onthouden en proberen er wat van te leren. En pas goed op zei ze nog, jullie zullen zien, poesje beesten zijn niet te vertrouwen.” “Die rode kater, volgt die grijze. Wat zal ma hier wel niet van zeggen.” Wik dacht even luidop “Nou Wik; ma zegt goed gedaan jongens. Aan jullie heb ik wat.“ Beiden gniffelden, en vlogen weer achter Karel aan, die nog van niets wist.
Jullie moeten wel weten wij – ik bedoel Winston en ikzelf - wisten toen ook nog van niets van kater Karel, of van Wik en Wuk. Wij waren op zoek naar poes Miep, met hulp van Kwetter en haar vele vrienden. Die spoorlijn blijft een levensgevaarlijk ding, dat moet ik wel zeggen. Niet zozeer voor mijzelf ik vloog er over heen. Al ging het daar die ene keer bijna mis toen ik iets te laag in de boom was gaan zitten. Gelukkig was Winston snel de rails overgestoken, gelukkig was dat goed gegaan. Oh ja, die twee kleintjes van Kwetter, die komen we nog meer tegen in ons verhaal. Want om met de woorden van vriend Corus (de raaf) te spreken; iemand op de achterhand hebben, is nooit verkeerd. In ons geval hadden wij zelfs twee op de achterhand, dat was nog beter. Maar genoeg, ik weet dit verhaal moet verder. Dus…
Winston keek verbaasd om zich heen. In een boom vlakbij hem zat Uil. Beiden zwegen. Vogels van allerlei pluimage hadden ondertussen rondom een plekje gevonden in de bomen. Een kakofonie van gekwetter, fluiten, sjilpen, De omgeving vulde zich met geluiden Nieuws verspreidt zich snel. Vogels zijn net mensen, ze willen alles meemaken dus velen hadden zich dan ook spoorslags naar de bomen aan de bosrand begeven, en daar dan kijken en wachten.
Aflevering 6
Niemand wilde iets missen van wat er ging gebeuren. Die grijze kater. Het zoeken naar die andere kat, de hulp van Uil, en die van Kwetter die kleine mus. Hun hele verhaal was als een lopend vuurtje van tak naar tak door de bomen getrokken. Dit was een welkome afleiding, voor hen een belevenis om het zo maar te noemen. Onder de leiding van de oude ekster Ekkie werden er vele weddenschappen afgesloten. Die grijze kater slaagt er in zijn vriendin te vinden – hij slaagt daar niet in - een boeiend gegeven voor hen allemaal. Dus vloog iedereen mee met die katers, kijken wat er gebeurde. Je moest je investering beschermen. Winston voelde zich behoorlijk opgefokt. Al die vogels. Een kakofonie van kabaal vulde de bomen rondom. Niet ver van de plaats waar hij zat kwamen enkele eenden uit een sloot geklommen. Druk onderling kwakend. We weten het; nieuws verspreid zich snel. Dit was een mooie boel. Hij vroeg aan Uil hem te helpen. Niet aan al die anderen om zich er ook mee te bemoeien. “Er wordt veel te veel gekwetterd Uil. Zo vind ik Miep nooit terug.” Uil begreep zijn irritatie. “Ik weet hier niets van Winston, laat staan dat ik er iets van begrijp. Winston bleef heen weer lopen en mopperen. “Wat heb ik hier aan uil? helemaal niets!” Het leek Uil beter om maar even te zwijgen.
Naast hem landde in een fraaie glijvlucht mus Kwetter op een tak. “Ik weet al iets meer Uil. Dat poesje beest waar hij naar zoekt is gezien in de stad. Dat heb ik van neef Kweel, die heeft het weer van nicht Beppy. Die hoorde weer van neef Charles, dat Olle. “Olle? je bedoelt toch niet Olle de duif?” Kwetter knikte. ”Die is het.” Uil kende Olle goed, zeg maar zeer goed. Vroeger kwamen hij en Olle elkaar regelmatig tegen. De laatste tijd wat minder. Olle de duif, een lid van de grote familie duiven die en dat wist Uil bijna zeker, allemaal in de stad woonden. “Neef Charles hoorde van Olle dat er kort geleden een grijs poesje beest is gezien bij de haven aan de rand van de stad.” “De stad die van over de rivier? De haven? Winston veerde op “Dat kan niet waar zijn. Miep had niets met die stad, en dan ook nog bij de haven wat moet ze daar?”
Kwetter vertelde verder. “Het is zo verteld poesje beest. Mijn neef Charles weet waar hij over praat. Trouwens die duif, die Olle, dat is ook niet de eerste de beste.” “Ja ja, jullie vogels kunnen dit allemaal wel zeggen. Ik weet zeker dat Miep niets moest hebben van een stad die daarbij ook nog ligt aan de overzijde van de rivier.” Winston bleef twijfelen. “Toch is het waar. Ze is gezien bij die haven en daarvoor ook al bij de spoorbrug.” Kwetter bleef duidelijk. Winston hield zich stil. Hij dacht na. De Miep die hij kende was geen stadskat. Het verhaal van die Kwetter, vond hij vreemd, zeg maar zeer vreemd. Uil schrapte zijn keel. “Duif Olle die ken ik goed, die vertelt geen onzin. Als hij haar heeft gezien dan zal dat zo zijn Winston. Dat weet ik zeker.” Winston zweeg. Hij wist niet wie of wat hij moest geloven. Laat staan dat hij wist wat te doen. Maar de stad? In zijn gedachten speelde die ene vraag. Was Miep echt naar de stad gegaan? Hoe kwam ze daar? En wat nu dan? Moest hij nu ook naar die stad? Ook Uil zag de bui al hangen. De stad? Zijn gevoel was ook dat van liever niet. “Pas op.” waarschuwde Kwetter. Rondom hen zwegen de vogels. Het werd stil. De stilte werd gevolgd door het opvliegen van vogels vanuit bomen. Ze vlogen alle kanten op. Hier en daar klonk een alarmerende kreet. “Gevaar. ga je verbergen.” Kwetter vloog naar de bovenste tak van de boom. Dat gaf haar rondom ruim zicht. “Er komt een mens aan, daarom slaan ze alarm.” Langs de bosrand kwam een man rustig op een fiets aangereden. Over zijn schouder droeg hij een geweer. Naast zijn fiets liep een hond op een draf mee. “Een jager.” Kwetter fluisterde “Dat betekend oppassen.” De man echter had geen enkele interesse voor de vogels in de bomen.
Hij stapte van zijn fiets, zette deze neer. Hij sprak enkele woorden tegen de hond.
Met het geweer om de schouder gehangen klom hij over een hek en liep het weiland in.
De hond rende voor hem uit.
Nou moet ik zeggen lezer, van een jager heb ik als Uil niet veel te vrezen. Die hond zei me ook niet zoveel. Meestal zien die mij niet eens zitten. Maar een jager blijft een jager, dat moet gezegd. Dus was het oppassen. Je kon nooit weten. Het bleef stil tot dat die man met zijn hond bijna uit het zicht was verdwenen. Om ons heen begon weer het lawaai, vogels en nog eens vogels. Het was er druk, zeg maar gewoon zeer druk. Voor ons veranderde er nog iets. Winston bezorgde ons plotseling een leuke verrassing. Die kwam onverwacht, dat was snel duidelijk, maar het was waar.
Aflevering 7
“Ik zeg je Uil dat poesje beest is verdwenen!” “Je kan nog precies zien waar hij heeft gezeten. Hij is gewoon verdwenen.” Kwetter geïrriteerd. “Ik wist het wel Uil, die kater ergens mee gaan helpen. Daar hadden we nooit aan moeten beginnen.” Het doen en laten van Winston beviel haar helemaal niet. Maar ze was ook kwaad op zichzelf. Eén moment was haar aandacht afgeleid door die mens met zijn hond. En gelijk nam die verduivelde Winston de benen. Uil begreep haar ergernis, maar hij kende het ongeduld van Winston. Zijn verdwijnen verbaasde hem niet echt. “Hij gaat verder achter die Miep aan.” Dat was Uil wel duidelijk. “Dus Kwetter, er is een kans dat die Miep in de stad is gezien?” Kwetter bevestigde zijn woorden. “Ze is daar gezien Uil.”
Uil wilde Winston helpen, alleen liever niet op deze manier. “Om naar die stad te gaan, dat lijkt me niet goed.” Kwetter beaamde zijn woorden “Ik zeg je, we hadden er nooit aan moeten beginnen.” Uil zuchtte “ Ik weet het. Maar je moet begrijpen Kwetter, als een Uil a zegt hij ook b.” Kwetter knikte “Ik heb nog een neef die woont in de stad. Die zie ik niet vaak. Maar in dit geval kan ik hem gaan opzoeken. Wie weet, misschien kan hij ons verder helpen.” “Doe dat. Laten we dan maar gaan.” Beide vlogen op. Er klonk een zacht geruis vanuit de bomen. De vele vogels vlogen hen na. Om een passend oud spreekwoord te gebruiken. Als er een schaap, misschien beter gezegd een vogel uit de boom vliegt is, volgen er meer. Zo is het maar net. Ik moet je zeggen als Uil heb ik niets met vlakke weilanden. Voor mij is dat een veel te open terrein. En niet te vergeten was daar verderop over de rivier die stad van de mensen, Daar is helemaal geen plaats voor mij als Uil. Maar ja, Winston was al weer onderweg, en wij kon-den niet veel anders doen dan hem maar te volgen. Zoals gezegd a is a, dus b is b. Kwetter en ikzelf, wij vlogen achter Winston aan. Wat konden wij anders doen?
Ekkie ekster was druk bezig. Hij sloot weddenschappen af. Keer op keer op het wel of niet slagen van kater Winston. De meerderheid van weddenschappen waren die van; de grijze kater slaagt er niet in die grijze streep poes terug te vinden. Mocht Winston wel die Miep terug vinden, dan was dat slecht voor hem; Ekkie. De vele weddenschappen leverden hem dan niets op. Maar die Winston had hulp, hij als ekster kon ook wel enige hulp gebruiken. Zijn oude vader had hem één ding geleerd dat was dat: Een investering moet je ten alle tijde beschermen. Maar hoe? Hij moest datgene waar het nu over ging zo regelen, dat het je voordeel opleverde. Dus; hij zag die rooie kater die Karel al een hele tijd achter Winston aan stil door de struiken sluipen. Ekkie wist; hij die niet waagt, zal nooit wat winnen. Hij vloog tot vlak bij Karel, ging op een tak zitten en wachtte af. “Die lui een beetje in de gaten houden, en bijhouden, dat valt je niet mee hé. Je zult sneller moeten lopen poesje.” Het stemgeluid van Ekkie klonk als een scherpe trompet tussen de bomen. Karel keek verstoord op. Wat wilde die vervelende ekster van hem?” “Bemoei je er niet mee vogel. Ik red me wel.” Dat beaamde Ekkie “Dat geloof ik graag poesje.” De meerderheid van weddenschappen waren die van; de grijze kater slaagt er niet in die grijze streep poes terug te vinden. Mocht Winston wel die Miep terug vinden, dan was dat slecht voor hem; Ekkie. De vele weddenschappen leverden hem dan niets op. Maar die Winston had hulp, hij als ekster kon ook wel enige hulp gebruiken. Zijn oude vader had hem één ding geleerd dat was dat: Een investering moet je ten alle tijde beschermen. Maar hoe? Hij moest datgene waar het nu over ging zo regelen, dat het je voordeel opleverde. Dus; hij zag die rooie kater die Karel al een hele tijd achter Winston aan stil door de struiken sluipen. Ekkie wist; hij die niet waagt, zal nooit wat winnen. Hij vloog tot vlak bij Karel, ging op een tak zitten en wachtte af. “Die lui een beetje in de gaten houden, en bijhouden, dat valt je niet mee hé. Je zult sneller moeten lopen poesje.” Het stemgeluid van Ekkie klonk als een scherpe trompet tussen de bomen. Karel keek verstoord op. Wat wilde die vervelende ekster van hem?” “Bemoei je er niet mee vogel. Ik red me wel.” Dat beaamde Ekkie “Dat geloof ik graag poesje.” “Luister, die Uil en die Kwetter mus helpen die Winston kat. Als ik jou een handje, zeg liever, een vleugeltje kan toesteken. Daar kunnen we beide van profiteren.” Karel keek naar Ekkie de ekster. Een vogel met een afgrijselijke lach, bekend om zijn lawaai. Hij wist wel dat deze vogel niet bang was uitgevallen. Nu wilde die ekster hem hulp aanbieden waar-om? Maar Karel dacht na, vertrouwen is een groot woord maar kon hij als vogel samenwerken met een ekster? Hij twijfelde, al wist hij ook, je kon nooit weten waar het goed voor kon zijn. Misschien had die vogel wel gelijk. Twee weten en kunnen nu eenmaal meer dan één. “Dus vogel je wil samenwerken? En dan die lui net als ik blijven volgen. Waarom? Ekkie zweeg even. Hij dacht na. Hij wist hij moest met een goed verhaal komen. “Gewoon eigen belang. Ik ben geen vriend van die oude Uil. Die denkt dat hij veel beter is dan welke vogel dan ook! Om over die Kwetter mus maar te zwijgen. Die gunt me geen enkele blik waardig. Ze zullen er achter komen dat Ekkie de ekster niet met zich laat spotten! Waar ik kan wil ik hen hinderen of dwarszitten. Dat lijkt me jouw belang ook. Zeg het maar poesje wat doen we?” Karel twijfelde. Wat moest hij hiermee? Hij was gewend altijd alleen te werken. Al wist hij ook wel dat samen werken met die ekster hem kon helpen. En je kon nooit weten, en enige hulp vanuit de lucht kon hij natuurlijk ook wel gebruiken. Hij wist; baat het niet, het schaad ook niet. “Goed ekstertje, laten we het proberen. Weet wel wat er ook gebeurt, ik blijf de baas!” Karel was duidelijk. “Dat is voor mij geen probleem.” Ekkie klonk tevreden. Hij had zijn doel bereikt zonder zijn ware motieven aan die kater te vertellen. “Maar we moeten nu wel gaan, anders raken we te ver achterop.”Hij vloog op, over de weilanden. Karel volgde hem op enige afstand, snel lopend door de greppels. In de boom achter hen beide zaten Wuk en Wik te genieten. “Ma krijgt weer gelijk Wuk. Je ziet het gebeuren. Dit controleren gaat heel goed. Een poesje beest is nooit te vertrouwen. Zoals ma het vaak zegt; die Ekkie ekster ook die heeft nog nooit gedeugd.” “Zo is het helemaal Wik, zo is het helemaal.” beiden gniffelden. Ze volgden ongezien Ekkie en Karel zo stil ze maar konden.
Winston rende door greppels. Het snelle lopen ging hem goed af. Hij sprong lenig over de gras pol-len. Rende langs de slootrand. Zijn gedachten bezig met maar één ding Miep! Als zij in de problemen kwam dan moest hij bij haar zijn om haar te helpen. Dat steeds weer wachten en overleg plegen met Uil of die Kwetter mus, gaf hem een onrustig gevoel. Die mens met zijn hond, daar net? Van beide had hij niets te vrezen. Langer wachten? Niet nodig, hij ging verder. Hij was het weiland in gelopen en in een greppel verdwenen. Verder onderweg naar Miep. Hij liep in de richting van de spoorbrug in de verte. Onderweg naar de stad. Hij werd gestoord in zijn gepeins. Hij bleef geschrokken staan. Vlak voor hem kwam uit een greppel een bruin dier te voorschijn. Niet al te groot, bruin van kleur, gespitste vrij lange oren. Het dier haalde onrustig adem.“Wie ben jij, wat doe jij hier?“ Het dier keek angstig naar Winston die was blijven staan. “Zeg ik schrik me rot, wie ben jij?” Het bruine dier was zichtbaar onrustig. “Ik ben Bruin de haas, ik leef hier in het gras. Doe me asjeblieft niets.” Asjeblieft? Die haas was bang voor hem? Winston begreep het niet. “Rustig maar, ik doe je niets “ Bruin kalmeerde iets, zijn ademhaling werd rustiger.
Aflevering 8
“Wie ben jij? En wat kom je hier doen?”
“Ik ben Winston, ik ben op zoek naar mijn vriendin Miep.”
Het dier klonk verdrietig “Iedereen is op zoek, en niemand blijft.. Evie en ik, ons leven was hier. Ze is weg gevlucht voor die jager. Ik ben gebleven, zij is weg, sinds toen ben ik alleen.” “Evie?” Winston`s vraag. Bruin klonk zacht “Evie is mijn vriendin, ik heb haar lang niet meer gezien. Net als de andere hazen. Wij waren hier met velen. Dat is voorbij. Die mens kwam als jager. Daarom zijn meteen de meesten van ons vertrokken. Zoals ik zei, Evie en ik zijn gebleven. Alleen nu is zij ook verdwenen.” Hij zweeg verder. Winston begreep de stilte. Dat zeurende gevoel van het gemis. “Mag ik je wat vragen? Heb je misschien mijn vriendin poes Miep hier langs zien komen?” “Poes Miep? Neen, die ken ik niet. Er was wel een dier, net zo één als jij. Zij was even hier. Ik heb geprobeerd met haar te spreken. Ze liep door in de richting van de brug over de rivier. Ik zei nog daar moet je oppassen, daar zijn treinen. Maar ze luisterde niet!” Winston begreep. Hij bedoelde de brug die verderop zichtbaar was. Daar was Miep dus naar toe gelopen. Hij moest voortmaken. “ Als ik je vragen mag nou zeg, dan niet.” Bruin keek verbaasd Winston na die het weer op een lopen had gezet door de greppel. Het geweerschot een harde felle knal, klonk vlakbij. De hond van de jager rende door het weiland. Hij stopte abrupt bij een greppel. Stomverbaasd keek hij naar een grijze kater die met een hoge rug, blazend en dreigend uit een greppel omhoog kwam. De hond wist zijn baas schoot op het wild. Hij de hond haalde het getroffen dier op, dat hij zo snel mogelijk naar zijn baas bracht. Als altijd stond zijn baas een eind verderop te wachten. “Maak dat je weg komt hond je hebt hier niets te zoeken. “ De hond wist het even niet meer. “ Wat? ben jij dan getroffen, een kat? Wat doe jij hier?” Winston deed enkele stappen in de richting van de hond. “Ik ben niet getroffen dat zou je willen, maar een goede vriend van mij misschien wel. Hoe durft die baas van jou op hem te schieten.” “Nou ja, mijn baas is jager, die schiet. Ik haal de prooi voor hem op.” Winston was zich rot geschrokken van het schot, maar nog meer door het kreunende geluid achter hem van Bruin de haas, die plat tegen de grond gedrukt in de greppel lag. Met enkele sprongen was Winston terug bij Bruin. Die zo te zien nog in leven was. “Je haalt hier niets hond! Wegwezen.” Winston klonk dreigend, hij spande zijn spieren voor een sprong.
De hond wist zijn baas verwachte een prooi. Hij hoorde het fluitje van zijn baas duidelijk, dat was het teken: meldt je! Hij deed enkele stappen achteruit, draaide een slag in het rond, en zette het op een lopen. “En voorgoed wegblijven!” Winston triomfeerde.
Bruin die achter Winston in de greppel lag, trilde over zijn hele lichaam. Hij leek niet gewond te zijn. Hij stamelde; “Bedankt ! Die mens schiet je gewoon dood. Mijn hele familie is “ Winston kapte hem af. “Ja ja, dat is me wel duidelijk. We moeten weg van hier. Die mens laat het er vast niet bij zitten. Gaat het met je?” Winston keek naar Bruin die zichtbaar ontspande, wat herstelde van de schrik. “Ja, ik ga mee, want als die mens me ziet, schiet hij weer!” “Kom dan mee!” Winston liep door de greppel. Bruin nog trillend over zijn hele lichaam bleef zover hij dat kon weggedoken in de greppel achter Winston aanlopen.
Kwetter en ikzelf wij waren hoog boven dit alles in de lucht blijven hangen. Geschrokken door dat schot van van het geweer van die mens. Het doet je opletten en scherp rondkijken. Gelukkig zagen we Winston snel lopen door een greppel, met vlak bij zich een ander dier, ik wist dat het een haas was, maar wie? Daar hadden we toen nog geen idee van. Die beide liepen snel door de greppel in de richting van de spoorbrug die verderop over de rivier lag. En wij? Kwetter en ik vlogen achter Winston en die haas aan.
De brug was opgetrokken uit strakke metalen balken. Daartussen neer gelegd de spoorrails. Winston bleef op veilige afstand van die rails die in rechte lijnen over de brug lagen. Ervaring maakt een mens, zeg maar de kat scherp. Die ene vraag bleef Winston bezighouden. Was Miep hier langs gekomen? De treinen hier reden hard, en de brug over steken dat was gevaarlijk. De rivier over zwemen was duidelijk niet haalbaar. Dus toch maar de brug over lopen? Zijn twijfel bleef. “Wat ga je doen?” Bruin zat naast hem na te hijgen van het snelle lopen. “Ik wil Miep vinden. Ik ga door.” Winston klonk rustig. Bruin twijfelde, maar wat kon hij doen? Hij zag achter zich in het weiland de jager met zijn hond lopen. Het leek wel of ze hun richting op kwamen. Er was geen aarzeling meer. “Ik ga met je mee. Als je het goed vindt. Ik wil Evie blijven zoeken.” Winston liep naar een brug peiler. “Je doet maar.” Er was geen trein te zien. Met een beetje geluk, liep je snel over de ijzeren balken naar de overkant van de rivier, Winston zette zijn poten voorzichtig op het metaal van de balken. Ze voelden koud en glibberig aan. Voorzichtig liep hij de brug op. Bruin volgde hem eveneens erg voorzichtig. De ijzeren balken glommen, nat van de regen. Het was voor hen moeilijk lopen op glad en smerig metaal. Zo glibberden ze meer dan ze konden lopen. Maar ja Winston, is Winston die zette door. Die haas? wat kon hij doen? Hij liep zo goed en kwaad als hij kon achter Winston aan. Zijn hoop bleef dat zo onderweg met die Winston kon hij misschien een spoor van zijn Evie terug vinden.
Aflevering 9
Het verbaasde mij wel lezer. Die Winston aarzelde geen moment, hij liep zo de brug op. Niet echt verstandig vond ik dat kan ik je zeggen, maar ja Winston is Winston. Van boven af volgde ik hen beide, en ik mag wel zeggen, met veel respect voor beide. Met name voor die haas. Die liep gewoon mee met Winston. Dat lopen over die brug geloof me, dat was levensgevaarlijk. Daar denderen de treinen vlak langs je. Ze bliezen je zo van de brug. Ik bleef vlakbij een oogje in het zeil houden dat leek me het beste. Kwetter, was verder door gevlogen. Ze ging aan de overzijde van de rivier in de stad vragen naar die poes Miep.
Karel was behoorlijk geschrokken door dat schot. Hij bleef in een greppel wegduikend voorzichtig verder lopend. Ekkie vloog mee. Die hield van pure schrik zijn snavel. Door de greppel lopend, langs de rand van het weiland, kwam ook Karel bij de spoorbrug. Winston zag hij duidelijk zitten met naast zich een haas? Wat waren die twee van plan?
Pas op! Uil waarschuwde scherp. Vanaf zijn hoge positie ver boven Winston en Bruin zag hij een trein de brug oprijden, met een hoge snelheid denderde die vlak langs Winston en Bruin, die zich schrap zetten, om niet te worden gegrepen door de draaiende en zuigende wind rondom de trein. In een wolk van stuivend water en modder drukten beide zich zo plat als ze konden op de stalen balken van de brug. En maar hopen dat je niet werd weg geblazen. Mocht dat je overkomen dan viel je gelijk in het water van de rivier. De trein verdween echter net zo snel als ze was verschenen. De stilte keerde weer terug op de brug. Bruin schudde zijn vacht schoon. “Dit is levensgevaarlijk man, gewoon gekkenwerk.” “Dat mag zo zijn, maar ik ga door!” Winston klonk kortaf. Als die haas wilde zeuren, prima, dan ging hij maar terug. Voor hem was er maar één ding belangrijk, dat was Miep. Mus Kwetter streek neer naast Uil op een balk. Ze kon iets meer vertellen. “Dat poesje beest is dus bij de haven gezien.” Winston reageerde verbaasd.“ De haven?” “Ja, daar is ze gezien!“ Winston voelde blijdschap. Een spoor van Miep was gevonden dat was goed, dus: ”Bruin we gaan naar de haven!” Bruin zweeg, de haven? Geen idee, wat dat was. Hij wist wel, zijn Evie kon overal zijn. Hij ging mee. Uil waarschuwde kort, er kwam weer een trein de brug oprijden. ”Pas op, daar komt weer een trein!” Maar vreemd genoeg deze trein remde sterk af. De locomotief en de wagons gleden langs Winston en Bruin. Piepende wielen en fel sissende lucht remmen. Een schok, de trein stopte. Hoorbaar bleef een zacht brommen van de locomotief. Verder was er stilte.
Ik moet je zeggen lezer, als een dreigend groot monster stond die trein stil op de brug. Winston en Bruin zaten stil, bewonderrend, naar de trein te kijken. Ik dacht nog: verder lopen jongens, nu kan het nog. Alleen had ik niet op Kwetter gerekend die scherp als ze was gelijk een ander idee opperde. Treinen als deze rijden naar de haven dus moesten ze deze kans grijpen en gewoon proberen mee te rijden. Ik had daarover zo mijn twijfels dat mag je gerust weten. Neem treinen, een kat en een hazenbeest, niet echt bij elkaar passend. Maar die kwetter ging door. Ze vloog vlakbij Winston. Haar woorden klonken uitdagend.
“Als je naar de haven wilt dan zou ik maar instappen poesje beest. Of durf je niet?” “Wat wil je kwetter?” Wnston reageerde kortaf, geraakt door haar woorden. Hij en niet durven?” Waar haalde die Kwetter dat belachelijke idee vandaan. Maar het idee: dat hij moest haar mee geven was niet eens zo slecht. Hij wist ook: de haven was nog ver weg. De deur in de wagon van de trein die vlak voor hem stond, gedeeltelijk open, was dus dichtbij. De locomotief schakelde. En gromde, de trein begon – al was het langzaam - weer te rijden.“ Bruin kom op springen! We rijden mee!” De spieren gespannen, het lichaam strekken, en springen door de open deur de wagon in. Bruin zag Winston springen. Een haas als hij is niet zo van springen in treinen. Maar hij waagde toch de sprong, even hangen en dan klauteren om in de wagon te komen. Hij bleef uitgeput liggen. Ook hij zat in de wagon, al begreep hij nauwelijks hoe hij dit had kunnen redden. Naast hem zat Winston rustig zijn vacht te verzorgen.
Karel stond bij het begin van de brug vlak naast de trein die nu langzaam begon te rijden. Ekkie boven op de stalen liggers van de brug, schreeuwde een ekster eigen. “Die twee daar ginder, die springen in de trein, ze rijden mee!” Karel schrok, meerijden met een trein, waren die kat en die haas helemaal gek geworden? Over de brug lopen oké, maar in een trein springen? Dat deed je niet. Er was even een aarzeling bij hem, moest hij stoppen? Maar hij wist, dat kon eigenlijk niet, wat zou die ekster wel niet van hem denken. En hij wist dan had je de roddelklap achteraf, want dat kon je die ekster wel toevertrouwen. De deur van de laatste wagon van de trein stond open. Karel rende, strekte, en sprong. In de wagon bleef hij even liggen. Het was hem gelukt. Dat viel niet tegen. Hij keek om zich heen. De wagon was leeg op een laagje zand na wat de bodem bedekte. Niets bijzonders. En wat nu te doen? Niets, gewoon afwachten. Meer naar voren in de trein zat Winston door de open deur van de wagon naar buiten te staren. Bruin zat stil naast hem. Beduusd over alles wat hem overkwam. De trein begon sneller te rijden. De regen viel gestaag naar beneden.
Aflevering 10
Kwetter en ik vlogen naar de rand van het haventerrein. Ik kan je wel zeggen lezer. Niet echt een plaats voor een kat om te verblijven, maar ook niet voor vogels, om over een haas maar te zwijgen. Zoals verteld het regende. Regen dat is niet mijn ding, iemand helpen moet zelfs als het regent. Die trein waarin Winston zat volgde de rails. Kwetter en ikzelf konden een heel stuk afsnijden, over alle loodsen op het haventerrein heen vliegen, en aan de rand van het terrein en wachten. Gelukkig was er een brede overstekende rand aan de cabine van een kraan. Die gaf ons enige beschutting tegen de regen. Zo van boven af leken al die opgestelde treinen op het haven terrein erg op elkaar. De drukte, het vele lawaai, dus wat konden we doen? Het leek mij daar het beste om eerst maar even de kat (vogel)uit de boom te kijken. Maar ik zeg je lezer, soms moet je als Uil net als een mens een beetje geluk hebben, al wachtte in plaats daarvan ons een verrassing.
“Ze is dood.” Kwetter sprak zacht. “Wat bedoel je” Uil keek naar de kleine mus die stil zat te kijken. Ze scheen geraakt te zijn door iets wat onder haar op de grond lag. “Kijk zelf maar. Vlak naast die ijzeren bakken beneden daar ligt ze.” Uil zag haar nu ook. Tegen een grote ijzeren wand lag een grijze kat in een wat vreemde houding. Uil zag het net als Kwetter ze was dood. “Is dat poesje beest Miep?” Kwetters woorden klonken voorzichtig. Uil kende ook twijfel “Ik weet het niet. Misschien moeten we dichterbij gaan kijken.” “Tja dat denk ik ook, wacht maar.” Kwetter vloog naar de grond. Ze landde vlak bij de kat. Uil volgde haar met enige tegenzin. Gelukkig ging het iets minder regenen. De trein mindere vaart. Vanaf de brug reed hij een stuk over de rivierdijk om dan door een smalle bocht in de rails het terrein van de haven op te rijden.
Winston zat stil door de deuropening naar buiten te kijken. De haven. Een uitgestrekt terrein. Meters spoorrails waarop in lange rijen treinwagons opgesteld stonden. Aan de kade lagen enkele schepen afgemeerd. Groot en imposant. Hoge kranen tilden grote containers vanaf de schepen , en plaatsten deze op de wagons van de treinen of op de opleggers van vele vrachtwagens langs de kaden. Wat wel opviel wat het lawaai, de drukte, en de vele mensen. “Wat is dit allemaal “ Bruin zat naast Winston, hij keek zijn ogen uit. Zijn leven was het groene weiland, voor hem was dit alles nieuw. “Het is hier groot en uiterst gevaarlijk voor ons. Dus bij elkaar blijven is belangrijk.” Bruin zweeg. Hij wist dat Winston gelijk had. Alleen geraken in dit gedoe, hij moest er niet aan denken. Gelukkig stopte de regen. Het werd droog een vaag zonnetje brak door. De trein remde sterk af, reed een lang recht spoor op, en stopte met een schok. Winston sprong uit de wagon “We gaan. Als Miep hier is dan vindt ik haar.” Bruin twijfelde niet meer, ook hij sprong en volgde Winston die onder een wagon dook. Beiden renden. Snelheid is een kat eigen maar ook een haas kan snel zijn dat bleek wel. Karel keek voorzichtig om de hoek van deur van de wagon.
Hij was alleen. Ekkie ekster was nergens te zien. Ook hij sprong uit de wagon en rende. Wuk en Wik zaten niet ver uit zijn buurt in een boom. Een stuk verderop zat Ekkie de ekster. Maar ook zij waren niet alleen. Als eerder, zaten de bomen om hen heen weer vol met vogels. Er was drukte alom. We weten het nog, je moest er bij zijn als er wat gebeurde. Het uiteinde van het haventerrein een veilige plaats om te wachten “Tot hier Wik? ” “Je weet het Wuk. Ma zegt altijd, iets gaat ergens naar toe, het komt ook terug. Dus wat doen we? Wij wachten“ “ En zo te horen wij niet alleen “grinnikte Wuk. “Wat moet dit hier”? Het klonk scherp en vlakbij. Een hond stond schuin voor hen, hij gromde, blafte, staarde hen indringend aan. Uil probeerde de situatie uit te leggen. “Je kan ons wel passanten noemen wij.” “Pas wie?” de hond leek in de war. Kwetter als eerder scherp.“ Uil bedoelt voorbijgangers hond.” “De hond schudde met z`n kop. “Goed voorbijgangers dan. Maar.. ik vraag jullie nog een keer. Wat moeten jullie hier? “Niet veel. Wij kijken alleen maar.” Kwetter probeerde iets van begrip te kweken. ”We denken dat deze arme drommel hier de vriendin is van een vriend van ons.” “ Wat! Een kat die vriendin is van twee vogels? Laat me niet lachen dat bestaat niet!.” Uil begreep zijn ongeloof . Hij zag hem daar staan. Een gewone herdershond die belangrijk probeerde over te komen. Weinig van te duchten. “ Wij zoeken een kat, net zo een als deze hier. “ De hond klonk nu bijna triomfantelijk. “Je hebt haar gevonden. Je ziet het zelf, ze is dood.” Dus jullie kunnen weer vertrekken. Ik zou dat meteen maar doen, dat lijkt me beter voor jullie .” Het bleef even stil. Uil bewoog niet. Kwetter evenmin.
Aflevering 11
Dat stil blijven verbaasde de hond enigszins, dus ging hij maar door. “ Nou, waar wachten jullie op? Of moet ik?” Uil zag naar Kwetter, haar kennende wist hij wat er ging gebeuren. Fel haar woorden: “Zeg bullebak wie denk je wel dat je bent.” Dit hier is Uil, ik ben Kwetter de mus. Twee vogels die een poesje beest zoeken, om een ander poesje beest te helpen! “Niets meer en niets minder. Gewoon een ander dier helpen. Wat heb je daar op tegen?” De hond schrok zichtbaar door de uitval van Kwetter. En bond wat in. “Nou ja, misschien ben ik wat te haastig.” Deze poes ligt hier al wat langer. Een harde tik van een vrachtwagen, en ze was dood.”
Karel rende. Onder treinwagons door over dwarsliggers springend, stopte hij zo nu en dan om rond te kijken. Alleen zag hij Winston en dat hazenbeest niet. Ze waren verdwenen net als ekster Ekkie. Hij stond er alleen voor. Karel stopte. Nog hijgend van de inspanning. Vlak voor hem stond een grote container met daar naast meer containers. Zonder geluk vaart niemand wel, dus ook een kat niet. Het hoorde vlakbij stemmen. Ze kwamen van naast de container waar hij achter zat. Karel herkende de stemmen van de Uil en die Kwetter mus. Dus die twee waren niet ver bij hem vandaan. Dus er op af. Karel voelde zich weer sterk. Heel voorzichtig naar voren lopend, stond hij plotseling oog in oog met een hond, die het gelijk op een brommen zette. Karel schrok heftig, en reageerde bliksemsnel. Hij verdween met enkele sprongen tussen een volgende rij containers. De hond blafte even, maar bleef staan. Uil en Kwetter keken elkaar aan. “ Zeg was dat niet kater Karel?” Kwetter klonk verbaasd. “ Ik weet het niet, hij leek er wel op.” Uil wist het evenmin. Hij kende die Karel kater van thuis. Vaak had hij hem zien lopen door de tuinen onder zijn boom. Alleen hier zo ver van huis in de haven, daar had die kater toch niets te zoeken?
Veel tijd om er verder over na te denken kregen ze niet. Ze zagen Winston met bij zich dat hazenbeest komen aanlopen. Bruin bleef iets achter Winston lopen. Die eerdere ervaring met die hond in het weiland was hij nog niet vergeten. Bescheidenheid was voor hem beter en hij wist dat Winston zich uitstekend kon redden met honden. Uil vloog naar hen toe. Hij wilde hen waarschuwen “ Winston er is een probleem, laten we eerst praten.” “ Je bedoelt die hond? Die kan ik wel aan Uil.” Winston liep door. “ Wacht nou even.” Uil had Winston willen voorbereiden op die dode kat. Winston kennende, die liep gewoon door. De hond zag hen komen maar zweeg bewust. Kwetter had hem snel ingelicht over Winston en dat hazenbeest. Hij voelde iets van enig medelijden met die kater die Winston. Het zal je maar gebeuren je vriendin zo dood aan te treffen. Winston stopte en keek. Hij keek opnieuw, kwam schoorvoetend dichterbij. “Het spijt ons voor je poesje beest.” Kwetter vond het moeilijk, maar enig medeleven vond ze wel op zijn plaats. De dood is ingrijpend voor elk dier. Winston zweeg. Hij zag die grijze poes. Ze had wel iets van Miep maar ook weer niet. Haar vacht was anders getekend. Voor hem was het duidelijk. “Dit is Miep niet.” Uil voelde, ondanks het trieste beeld, iets van opluchting voor Winston. Maar ook dat gevoel van: jammer, Winston kennende wist Uil, diens zoektocht ging door.
De hond had alles wat er gebeurde verbaasd, maar met interesse, bekeken. Hij begreep er niet veel van. Een kat, twee vogels en nog vreemder een haas. Maar hij een waakhond, die deed zijn werk te allen tijde. Hij mengde zich nu in het gesprek. “Het is tijd. Jullie moeten nu gaan. Mijn baas heeft het niet zo op katten op zijn terrein. Om over een hazenbeest als hem daar, maar niet eens te spreken.” Met een kort dankjewel verdween Winston rap tussen de containers. Bruin knikte kort naar de hond, mompelde iets van een groet en rende achter Winston aan. “ Zeg, wacht nou even, niet zo haastig jullie, daar verderop staat een groot hek.” De hond schudde vol onbegrip zijn kop. Zijn hulp was schijnbaar niet nodig. Nou ja, dan moesten ze het zelf maar weten. Uil zuchtte, het was weer zover. “Meneer hond, trek het je niet aan, zo is hij nu eenmaal. Onze dank en het beste maar met je.” Hij vloog op, achter Kwetter aan die al onderweg was. De hond keek hen na. Nog altijd verbaasd, je maakt wat mee als je actief bent als waakhond. Zelfs voor hem als ervaren waakhond, was dit een vreemd verhaal, zeg maar gewoon een zeer vreemd verhaal. Hij keek hen na. Een verbaasde hond met naast zich een dode kat.
Aflevering 12
Een lang gerekt metalen hekwerk. Hoog opgetrokken met weinig ruimte tussen de opstaande stalen pijlers. Bovenop geplaatst prikkeldraad. Een hindernis niet te passeren. Winston zuchtte, opnieuw een tegenslag. Hij was Miep gaan zoeken op de verkeerde plek. Nu weer dit hoge hekwerk. Hij voelde zich moe en teleurgesteld. Wat kon hij nu doen? We weten het allemaal, soms is goede raad duur. Uil streek neer vlak bij hem zittend op het hek. Kwetter iets verder. Winston keek even naar hen beide maar zweeg. In de bomen op de heuvel zwegen ook de vele vogels. Men wachtte. De vraag was duidelijk. Wat zou die grijze kater nu gaan doen? Iets verderop achter een stapel hout zat Karel. Ook hij zat te wachten. Mensen noemen zoiets een voldongen feit, vogels zwijgen, en katers? Die doen niets.
Daar zaten wij met maar één vraag, hoe verder? Een lang hoog hekwerk, door mensen daar neergezet om een ieder van hun terrein te houden. Die hadden vast niet op Winston en Bruin gerekend die per trein gekomen, langs of zeg maar door het hek het terrein wilden verlaten. Voor ons vogels geen probleem, wij vlogen zo over dat hek heen. Maar een kat als Winston was dat iets gecompliceerder, om over die haas maar niet eens te spreken. Zoals gezegd we zaten daar bij dat hek en Winston die absoluut door wilde met zijn zoeken naar Miep. Maar hoe? Zoals eerder bleef hij dwars en eigenzinnig. Ik moet je zeggen, ik had wel een beetje medelijden met die haas, die Bruin, die achter Winston aanliep. Ook hij moest nu ook over dat hek zien te komen. Terug gaan naar zijn weiland dat deed hij ook niet. Ik begreep toen wel meer dingen van die beide niet. En helemaal alleen waren ze niet onderweg. In de bomen werd wat af gekwetterd. Roeken en kauw vogels, het was er druk met weddenschappen. Dat is hun eigen, want ook vogels weten een gokje op zijn tijd is nooit weg. Soms lijken het net mensen. Zonder enig geluk vaart ook een vogel niet. De mens hielp zonder dat hij het wist, Winston verder en daarmee ons allemaal.
De dieselmotor van een vrachtwagen gromde. De chauffeur gaf in de bocht ietsje meer gas, om de auto tussen de containers door langs het hek te rijden. De truck met daar achter de oplegger, geladen met pallets, stopte vlak naast het hek. De chauffeur en een andere man verlieten druk in gesprek de cabine. Ze verdwenen iets verder in een gebouw. Kwetter vloog tot dicht bij de vrachtwagen die ze aandachtig bekeek. “Dit is je kans poesje beest. Klim op deze auto. Die is hoog, zo spring je gemakkelijk over dat hek heen. Winston keek naar de auto, hij wist dat ze had gelijk had. Zo kon je het proberen. Alleen wat hij ging doen bepaalde hij toch altijd zelf. Dit hek gaf hem geen vertrouwen, die auto evenmin. Winston wist echter ook, dat die Kwetter gelijk had. Gebruik makend van die hoge stapel pallets op de wagen kon je over dat hek springen. Dus dan toch maar zijn trots even terzijde schuiven, en doen wat die Kwetter zei. Hij keek naar Bruin, die zwijgend achter hem zat. “Gaan we? “ Bruin knikte. Ook hij had de woorden van Kwetter maar al te goed begrepen. Winston sprong op de motorkap van de truck, dan op het dak van de cabine. Zich vastklemmend met zijn nagels in het hout van de pallets, klom hij verder. Bruin volgde met enige moeite. Ook hij sloeg zijn klauwen uit. Gleed weg op de gladde lak van de auto, bleef even hangen aan de pallets, maar hij slaagde er toch in naar boven te klauteren. Uil keek naar hen beide met respect. Kwetter hield haar kop wat schuin om alles goed te kunnen zien, ze zweeg. In de bomen rondom hen was het ook stil. Als vogel wilde je dit meemaken. Een voorstelling als deze daar kon je later groots over vertellen.
Boven op de stapel pallets gekomen ging Winston zitten. Hij keek en dacht. Tussen het hek en de hoog geladen pallets was gelukkig niet al te veel ruimte. Daarover moest je dus springen. De pallets stonden niet echt stevig, Winston zette zich schrap. Hij was nu op dezelfde hoogte dan dat verfoeide hek, het moest hem lukken. Winston spande zijn spieren, met een grote sprong zweefde hij over het hek. Hij duikelde in de struiken achter het hek. Bruin slikte, nu was het zijn beurt. De vogels rondom bleven stil. Men keek, schatte in, een ieder wachtte vol spanning. Bruin spande zijn spieren hij sprong rakelings over de rand van het hek. Ook hij dook in de struiken, zich schrap zettend om niet naar beneden te duikelen. Het was hen beide gelukt! In de bomen rondom brak de kakafonie van geluid weer uit.
Aflevering 13
Rondom was het weer stil geworden. Er werd volop genoten. Als eerder werden er weer vele weddenschappen gesloten. Even was de aandacht niet bij Winston en Bruin. Een ieder zat te wachten op datgene wat Karel zou gaan doen. Die had goed gekeken hoe Winston en Bruin op de pallets klommen, om daarna over het hek te springen. Karel wist, het weten is hierbij alles. Je moest met enige snelheid naar de auto rennen, dan opspringen, je vast klemmen in het hout van de pallets, dan klimmen. Nou dat kon hij ook. Karel rende, hij sprong, klemde zich aan de pallets vast, en klom naar boven. Het slaagde hem wonderwel. Boven op de stapel pallets aangekomen ruste hij even uit. De stapel pallets stond verre van stevig. Ze waren vastgebonden met touwen dat wel. Een touw dat Karel enige houvast gaf. Naast de auto klonken stemmen. De twee mannen van de vrachtwagen kwamen aanlopen, ze stapten in de cabine van de auto, de motor werd gestart. Karel sprong. En hij was ook over het hek. En weer wegduiken.
Lezer ikzelf en Kwetter wij zaten boven vanuit de boom naar Karel te kijken. Om ons heen was het geroezemoes niet van de lucht. Onze mede vogels in de bomen genoten volop. Ik moet je zeggen ik voelde iets van medelijden met die rode kater, achter iemand aanlopen is moeilijk. En onze vriend Winston ? kan je vragen, nou ja die was boven op de heuvel gekomen, hij stond zich weer zichtbaar te ergeren aan al die drukte om hen heen. Een mens zou zijn schouders ophalen, Winston schudde met z‘n kop en liep foeterend verder. Bruin de haas volgde. Ik had nog altijd enige hoop dat Winston misschien tot inkeer zou komen en huiswaarts zou gaan.. Maar die hoop moest ik laten varen lezer. Die kat was en bleef dwars, eigenzinnig en koppig. Hij zette keer op keer zijn zinnen door. Wij?, ik bedoel Kwetter en ikzelf, wat konden we doen? Eerlijk is eerlijk - ondanks alle twijfels - bleven we Winston volgen. Ik zag Kwetter nog druk in overleg met haar Wik en Wuk. Hun informatie was belangrijk. Winston liep gewoon door. Wat deden wij? Ach maar weer hem aan. Tussen enkele struiken zat Karel. Ook hij kon niet veel anders doen dan volgen, dus mee met Winston.
Bruin verbaasde zich over al dat lawaai in de bomen rondom. Hij als haas had weinig tot helemaal geen ervaring met vogels. Die enkele voorjaarsvogel die hij wel eens tegen was gekomen in het weiland, nam meestal als die hem zag, meteen de benen, eh vleugels. Maar iets als dit alles, neen. Maar goed, hij wist ook een haas is nooit te oud om te leren. Dit meegaan met die Winston bracht hem wel enig avontuur. Het ongeduld van Winston was duidelijk. “Die vogels moet je gewoon negeren. Kom we lopen door.” Bruin liep vlak achter Winston. “Ja ja, ja ik kom al.” Een rij bomen liep over de dijk naar de ons bekende spoorbrug die een eind verder over de rivier lag. Vlak voor Winston en Bruin lag een schuin aflopende helling. Van waar ze zaten kon je naar beneden lopen, een zo kwam je bij de eerste huizen van de stad te komen.
De stad. De eerste indruk was die van: ze was groot en uitgestrekt. In de buitenwijken grote woningen met tuinen. Daar tussen aangelegd, wegen strak en recht. Verderop hoge flatgebouwen en een kerktoren. Ook veel groen, en veel mensen. Het was daar zo midden op de dag een drukte van belang. Een woud van geluiden, het imponeerde. Je moest je als kat en helemaal als haas even achter je oren krabben of je daar echt wel naar toe wilde gaan. Uil probeerde het maar weer eens “ Misschien is het beter.” “Ik ga door, wat er ook gebeurt.!” Winston klonk kort en duidelijk. Winston bleef duidelijk al was ook hij overweldigd door die drukte. Al die huizen waartussen het drukke verkeer zich bewoog, waar vele mensen liepen. Winston wist daar ergens beneden in die stad moest ze dus zijn Miep. “ Wil je daar echt wel heen?” Uil was dicht bij hem op een tak gaan zitten. Hij voelde, zag iets van twijfel bij Winston. “Ik moet wel verder Uil. Miep is daarginds ergens, dat voel ik.” “Zeg mus vogel.” Winston keerde zich tot Kwetter die op een tak vlak bij hen zat. “De naam is Kwetter poesje beest.” Even een kleine correctie. “ Goed jij je zin; Kwetter dan. Die familie van jou had Miep ergens gezien? Winston deed zijn best om vriendelijk te klinken. Kwetter bevestigde zijn vraag kort “Ja dat zei ik.” “Mag ik dan je vragen waar is ze gezien? Hij liep enkele stappen in haar richting tot vlak bij de tak waarop ze zat. In de bomen rondom verstomde het geroezemoes op slag. Er viel plotseling een stilte tussen vogels, dat is een teken van gevaar.
Aflevering 14
De vele vogels in de bomen kwekkerden druk er was veel verbazing. Die Kwetter mus gewoon bleef zitten waar ze zat. Was die niet bang voor dat dreigende poesje beest die zo vlak bij haar kwam? Wij lezers weten het wel; de afspraak tussen Uil, Winston en Kwetter. Dat afgesproken aanvalsverdrag, was nog steeds geldig. Winston`s gedachten waren ook niet echt bezig hoe hij die kwetter mus kon vangen. Hij wilde weten waar en door wie Miep was gezien in de stad. Kwetter hipte wat heen en weer op haar tak. Ze genoot in stilte. Ze zweeg. Het was voor haar te mooi om waar te zijn. Een poesje beest die wat van haar wilde. “Ik vroeg je wat Kwetter.” Winston herhaalde zijn woorden. “ Ik heb al eerder gezegd poesje beest ze is overal gezien. In de stad, bij de haven.” Winston kapte haar af “Dode katten zoek ik niet.!” Kwetter reageerde geïrriteerd op zijn woorden. “ Wil je mijn hulp of wil je die niet?” Winston wilde wat zeggen, maar Uil brak hem gelijk af. “Jongens, jongens, effe dimmen nou kom op. Kwetter vertel hem wat hij wil weten. Winston toon wat respect voor haar, ze kan je helpen.!” Het bleef even stil. Kwetter was de eerste die wat zei “Goed dan. Ze hebben die vriendin van jou gezien bij mensen op een erf. Daar ginder bij die kerk in het park midden in de stad.” “Ik ben weg. Ik zie jullie wel in dat park.!” Winston rende. “ Wacht nou even wil je.” maar Uil wist het wel. Winston en geduld, vergeet het maar. Winston rende door het gras langs de helling naar beneden in de richting van de daar gebouwde woningen. Kwetter verbaasd achterlatend. “Ik wist het, ik wist, en ik heb het je gezegd Uil. Poesje beesten zijn ondankbaar, ze zijn niet te vertrouwen. We stoppen Uil.!” Uil echter tilde zijn vleugel bezwerend op. Kwetter wist, als Uil dat deed, dan zweeg je. “Winston is zo als hij is. Hij meent het niet zo. Die Miep poes betekend veel voor hem. Laten we niet vergeten Kwetter, hij is een kat en hij blijft een kat.” Uil deed als altijd zijn best. Hij wilde zo veel mogelijk ruzie en onmin beperken.
Bruin keek naar Uil en Kwetter, hij zag Winston snel weglopen. “Ik moet mee, ik ga.” Hij rende achter Winston aan. Over Evie had hij niets gehoord, laat staan een spoor van haar kunnen vinden. En wat kon doen als haas ? niet veel anders dan volgen. Uil keek hem na, ook hij wist het werd tijd voor actie. “We gaan met hem mee Kwetter. We zien wel wat er van komt. “Dat park waar Winston heen wil, dat lijkt me een redelijk veilige plaats “ Hij vloog weg en merkte dat Kwetter al was het nog steeds mopperend achter hem aan vloog. De stad kwam dichterbij.
De vrachtauto reed tussen de rijen containers door. Karel klemde zich met zijn nagels vast in het hout van de pallets. Gelukkig reed auto niet snel, dus kon hij met enige inspanning zijn evenwicht bewaren. Boven op de rivierdijk gekomen volgde de wagen de weg in de richting van de stad. De wagen reed door een bocht vlak langs een bomenrij. Karel wachtte niet. Hij zette zich af en sprong. Hij viel tussen de bladeren door, met een smak op de grond. In de bomen was het geroezemoes niet van de lucht. De vogels genoten volop. Een poesje beest dat klappen kreeg, wat wilde je nog meer. De klappen voor Karel vielen echter mee, hij schudde de losse bladeren uit z‘n vacht. Winston en dat hazenbeest , zag hij verder op snel lopen in de richting van de eerste huizen van de stad. Dus moest ook hij rennen tussen struiken achter hen aan. En ja, Ekkie volgde hem.
De vogels in de bomen volgden eveneens. Dat was nodig als je niets wilde missen. Vlak bij Karel zaten Wik en Wuk. Ook zij genoten. “Dat rode poesje beest is echt wel een doorzetter Wik.“ “Dat is zo, maar het blijft het een poesje beest Wuk. Zelfs als ze gaan rennen deugen ze niet.” Ze gniffelden en vlogen op achter Winston, Uil, Kwetter, Karel en Ekkie aan. Winston stopte, even bijkomen van het snelle lopen . Bruin ging naast hem zitten, nog na te hijgen van het snelle lopen. Uil landde op een tak vlak bij hen. Kwetter zat iets boven Uil ook op een tak. In de bomen rondom landden vele vogels. Je moest op de hoogte blijven. Iedereen deed even niets, een ieder zat af te wachten. “Halt. ! wat moeten jullie hier? “Een grote zwarte kater kwam onverwacht uit de bosjes en stond vlak bij hen. Zijn houding dreigend, gespannen, klaar om toe te slaan stond hij Winston en Bruin op te nemen.
Hij rook sterk zijn vacht was niet schoon. Noem het onverzorgd. Wij lezers noemen een dergelijk beest, een zwerfkat. Winston keek hem aan, hij begreep het gelijk. Deze kater was niet iemand die hij nodig had. “Mijn vriend hier en ik zijn onderweg, ik wens je het beste maar wij gaan verder.“ “Roef links, Jee rechts.!“ de kater snauwde kort. Naast de verbaasde Winston en Bruin verschenen nu van tussen de struiken, twee katers. Een cyperse grinnikende kater die rechts van Winston ging zitten. Links van hem naast Bruin, ging een andere de roodbruine kater zitten. Deze gromde zacht. De sfeer onheilspellend hun houding dreigend. Bruin en Winston konden geen kant meer op. De zwarte kater lachte schamper. “De naam is Hemel. Rechts van mij hier, dat is Roef, en links dat is Jee. Wij drieën regelen en beheren hier alles. Als je wat wilt ga je het eerst aan mij vragen. “ Dus nogmaals wie zijn jullie, en wat moeten jullie hier?” Winston zweeg even, hij dacht na, hoe deze kater aan te pakken?
Aflevering 15
De drie katers om hem en bruin heen leken niet geheel ongevaarlijk. Aan hen ontsnappen ging op deze manier ook niet. “Nou? krijg ik nog antwoord?” Dreigend de woorden van van Hemel. Winston bleef rustig “Wij willen graag verder door lopen.” Hemel grinnikte zacht. Dat begrijp ik, maar voor wat hoort wat grijze. Wij bepalen of jij en die bruine hier verder mogen lopen..” “Die bruine zo als je zegt, heeft een naam, dit is Bruin.” “Wat jij wilt, bruin en grijs, mij ook goed. Wel? Ik Hemel heb nog niets gehoord. Waar willen jij en deze bruin heen? Wat ik wil weten daar waar je heen gaat levert dat ons drieën wat op?” Winston was het zat. Hij spande zijn spieren, liet zijn tanden zien. “Wij gaan nu.” Als het zo te zien niet anders kon dan maar geweld gebruiken. Bruin gromde, ook hij wilde dreigend overkomen al wist hij niet wat dat kon opleveren. Hemel reageerde spottend. “Oh, jullie willen vechten? Dat is mooi.” Drie woorden kort. “Jee..! Roef ! Insluiten.!” Zijn beide handlangers reageerden meteen. Ze gingen nog dichter tegen Winston en Bruin aan staan. Die waren nu volledig ingesloten. Het was even stil geworden in de bomen rondom. De vele weddenschappen werden als eerder weer afgesloten. Het afwachten begonnen.
Ik moet je zeggen, wij zaten er mee het leek niet al te best te gaan voor Winston en Bruin. Maar zoals eerder kwam onze kwetter met een oplossing. Goed als vogel help je geen poesje beest, dat is bekend, maar deze drie katers gingen zelfs voor haar gevoel te ver. Ze wist ze het gelijk. Uil we gaan schijnen ! Schijnen? Dat is weer een nieuw begrip - ik weet het - maar geloof als je het goed uitvoert dan zal het iemand die zich bedreigd voelt alleen maar helpen. Winston en Bruin werden bedreigd ze werden duidelijk tegen gehouden. Zo moesten we hen helpen. Kwetter vroeg de hulp van enkele kauwen die vlak bij haar op de takken zaten. En als die Kwetter je vroeg dan deed je als vogel mee. En het was natuurlijk ook prima voor de vele weddenschappen die waren en nog steeds werden afgesloten.
Goed zoals verteld we gingen schijnen.
Uil, groot breed als hij zijn vleugels uitspreidde dook vanaf zijn tak recht op Hemel af. Een rauwe kreet uitend scheerde hij vlak langs het hoofd van de kater. Hemel kromp geschrokken ineen. Hij begreep nauwelijks wat er gebeurde, want gelijk na Uil vlogen enkele kauwen schetterend, fel fluitend vlak langs zijn oren. Hij wist niets anders te doen dan met een sprong te verdwijnen in het struikgewas. Geschrokken en overdonderd zat hij nog geschrokken na te trillen tussen de bladeren. Zijn beide handlangers waren bij de eerste duikvlucht van Uil al verdwenen. In de bomen rondom was het druk, er werd gesproken, gevloten, de vogels genoten intensief. Poesje beesten die werden verslagen door vogels. Als vogel was dit niet genieten. Kwetter landde vlak bij Winston ze siste “Wegwezen jullie.!” Winston al net zo geschrokken als Hemel twijfelde geen moment. Hij rende met weg met achter zich aan de verbaasde eveneens behoorlijk geschrokken Bruin. Als haas maak je wat mee. Beiden renden door struiken langs schuren en huizen. Zo ging het dwars door de tuinen van woningen om een heel eind verder op tot rust te komen. Ze stonden stil aan de rand van een grote brede weg waarop het verkeer hen met grote snelheid voorbij raasde. Het was druk vol lawaai. Voor een kat en een haas een levensgevaarlijke omgeving. Winston zuchtte. Treinen, honden, vreemde katten, maar van zijn Miep geen spoor te vinden. En nu weer vlak voor hem, een weg vol verkeer, het zat hem niet echt mee.
Bruin zweeg helemaal. Het voelde goed bevrijdt te zijn van drie agressieve katers, maar die aanblik van een weg vol auto verkeer, zo dicht bij dat maakte hem niet echt blij. Karel was zoals we weten achterop geraakt. Door het tegenhouden van Winston en Bruin door die drie katers, was hij weer wat dichter bij hen in de buurt van hen gekomen. Verbaasd hadden hij en Ekkie die dicht bij hem zat, het tafereel wat iets verderop zich afspeelde, zitten te bekijken. Drie katten die of was het niets, die zich lieten wegjagen door vogels. Als je het niet met je eigen ogen had gezien, dan had je het niet willen geloven.
Het was hen wel duidelijk, die Winston en die haas waren geholpen en verdwenen. Karel moest hen snel terug zien te vinden, anders was hij hun spoor volledig bijster. Ekkie schaterde vanaf zijn tak “Je ziet het zelf, we moeten voortmaken poesje. Je raakt achterop.!“ “Dat weet ik wel vogel. Wat denk je dat ik ga doen?“ Karel sloop voorzichtig langs de struiken in de richting van waar Winston en Bruin waren verdwenen. Het struikgewas naast hem ritselde “Ho ho ho, wachten jij, tot hier en niet verder.” Hemel stapte vlak voor Karel tussen het struikgewas vandaan. Karel schrok en bleef staan. Dat was die zwarte kater die nog maar net geleden door de vogels was verjaagd, waar kwam die nou zo opeens vandaan? “Zeg ik heb haast, laat me door.” Karel probeerde Hemel te passeren, maar dat ging moeilijk, want die maakte zich breed en versperde hem de weg. Achter hem kwamen nu ook zijn twee handlangers Jee en Roef te voorschijn, we kennen ze nog.
Beide grinnikten wat. “De naam is Hemel, links hier dat is Roef, rechts hier dat is Jee.” Wij zijn hier de katers van de buurt, wij stellen hier de regels. Wat je doet of wilt doen dat meld je bij mij. Dus, vraag ik je rooie, wat heb jij hier te zoeken?” Karel begreep dat hij moest handelen. “Je verhaal is duidelijk, alleen niet voor mij.” Zijn plan was eenvoudig. Snel langs de drie katten spurten en weg wezen. Alleen je mocht Hemel nooit onderschatten. Als eerder klonk het kort. “Roef rechts, Jee links.” Karel bleef staan, de ring om hem heen sloot zich. Hij kon geen kant op. Hemel had gewonnen. Die herhaalde nogmaals zijn woorden “Wat moet je hier rooie?” Karel wist het was soms beter een vraag te beantwoorden met een vraag “Wat wil je van me?” Hemel lachte luid “Wat ik wil vraagt ie, horen jullie dat jongens?” De beide andere katers grinnikten. Hemel ging door “Jij bent niet al te snugger merk ik. Rooie luister ik wil weten wat je gaat doen, dus nog een keer, wat moet je hier?” Karel moest wel wat zeggen. “Ik volg die twee die hier net bij jullie waren.” Hemel leek verbaasd “ Jij volgt die kat en die bruine. Zo..zo, een vriend.” Dat ging Karel te ver.“Nee hou op zeg, ik ben geen vriend van die twee. Ik probeer hen dwars te zitten. Hoe langer jij en je vrienden mij tegen houden, hoe meer ik achterop raak..” Ik ben onderweg met Ekkie. “ “Ekkie? Wie is dat? “ Hemel keek hem vragend aan. Boven hen in boom schaterde Ekkie luid en duidelijk. “Dat ben ik poesje beest.! ja je ziet het goed, ik ben een vogel.!” Hemel schrok. Hij bleef echter staan.
Zijn beide handlangers stapten achteruit ze wilden weg, en het op een lopen zetten. “ Blijf .“ Hemel snauwde kort. Om nu weer door een vogel belachelijk te worden gemaakt, daar voelde hij niets voor. En deze vogel boven hen bleef gewoon zitten in de boom. Wat lawaai en geschater, meer was het niet, dus weinig gevaar. “Dus jij en deze schreeuwvogel hier volgen die grijze en die bruine, zo zo..waarom?” Karel zuchtte hij moest wat doen, de tijd ging dringen. “Die grijze kat zit mijn vriendin achterna, ik wil voorkomen dat hij haar in zal palmen.” Hemel begreep hem. Je vriendin verliezen aan een rivaal. Hij kende dat gevoel maar al te goed. De rol in dit verhaal van al die vogels kon hij niet plaatsen, laat staan begrijpen, maar gewoon afwachten kon hem veel duidelijk maken, dat begreep hij wel. “ Zo zo, jij zit achter hen aan, goed dan, zeg ik je wij gaan met je mee”
Aflevering 16
Karel schrok van die woorden. “Bedankt voor je aanbod, ik red me wel, ik ben gewend mijn eigen zaken te regelen.” Hij wist het, je moest gelijk duidelijk zeggen waar het op stond. Al kwam hij er niet echt mee weg. “Jee denk om links, Roef jij doet rechts.” Hemel kort en duidelijk. “Rooie luister, wij doen het graag, we helpen jou en die schreeuw vogel.” “De naam is Ekkie, poesje beest, vergeet dat niet.!” Ekkie had nog wel even met de gedachte gespeeld om net als Uil en kwetter ook te schijnen. Alleen alle vogels in de buurt zaten stil te kijken. Van hen hoefde hij al helemaal geen hulp verwachten. Die keken alleen maar, en genoten intensief. En alleen blijft alleen, dus deed hij niets. “Goed, jij je zin vogel Ekkie.” Hemel bleef voorzichtig hij wist je moest oppassen met die vogelbeesten. “Dus jij gaat verder rooie, wij alle drie volgen jou en die vogel daarboven. En denk er om, geen grappen, we weten je te vinden.!”
De drie katers verdwenen zoals ze waren gekomen, geruisloos tussen de struiken. Karel voelde zich gepiepeld, overdonderd, verslagen. Hij was weer alleen. Hij moest door, hij had weer tijd verloren. Op deze manier raakte hij steeds verder achterop. Wik en Wuk hoog op een tak in een boom. Ze hadden alles wat er gebeurde rustig zitten te bekijken. “Vier poesje beesten, ze blijven je verbazen, Wik.“ “ Zeg dat wel Wuk. Ma zegt niet zomaar: Vertrouw ze niet, vandaag niet, morgen niet, vertrouw ze nooit.“ Beide gniffelden, ze genoten, dat volgen betekende voor hen gewoon in de buurt blijven. Winston voelde zich teleurgesteld en moe. Er was veel gebeurd de afgelopen uren. Het werd tijd om wat rust te nemen. Hij had honger. Bruin zat vlak naast hem tussen de struiken druk te knagen aan enkele takken. Winston zag hem bezig, maar ja als kat eet je geen takken, eerder vogels. Maar ook dat zat er vandaag niet echt in. Wat had hij nu bereikt met zijn zoektocht? Eigenlijk niet veel. Dat Miep hier ergens in de stad rondliep gaf hem nog wel enige hoop. Maar waar? Om haar te vinden had hij meer informatie nodig.
Poes Miep. Hij miste haar, al wist hij wel. dat Miep niet in zeven sloten gelijk zou lopen. al kon je niets uitsluiten. Het begon weer te regenen, zacht, maar indringend. Winston schudde zijn vacht droog, hij kroop onder een overhangende boomstronk in de dekking. Het hielp hem om wat droog te blijven. Een eindje van hem af, lag Bruin opgerold al te slapen. Uil zat boven hen beide knikkebollend op zijn tak. Het verkeer op de weg minderde. Het werd stil. De nacht spreidde zich over de stad.
Ik moet je zeggen lezer, ik was daar wel blij, met dat moment van rust. Met die kater meevliegen, was intensief. Laten we niet vergeten, we waren al uren onderweg. De opnieuw vallende regen maakte alles nog triester en nat. Ik had de hoop opgegeven dat ik Winston nog kon overtuigen terug te keren naar huis. Dat zat er niet in. Dus afwachten maar. Kwetter was als eerder weer weg gevlogen. Informatie verzamelen, ook dat moest gebeuren. Gelukkig slaagden we er ondanks de regen alle drie er in wat rust te vinden, want bij het aanbreken van de nieuwe dag, in de vroege morgen ging het al meteen mis, ik zag hen plotseling verschijnen. Hen?
“Jongens we krijgen bezoek.” De waarschuwing van Uil was duidelijk. Winston wist gelijk wat Uil bedoelde. Die Hemel en z‘n beide maten Jee en Roef. Ze konden nooit ver weg zijn. Die waren op zoek. Winston begreep het wel, ze zochten naar hem en Bruin. “Bruin kom mee, ze mogen ons hier niet vinden, we verdwijnen.!” Met Bruin vlak naast zich dook hij zo diep het kon in de greppel. Beide slopen voorzichtig kruipende, zeg maar schuifelend, in de richting van enkele woonhuizen die een eind verderop stonden. Uil vloog boven hen, in de richting van die drie katers. Toen die hem zagen doken ze geschrokken tussen de struiken. Uil genoot, hij deed niets. Gewoon over hen heen vliegen bracht hen al in verwarring. Kwetter had gelijk. Dat schijnen hielp, het was in elk geval succesvol tegen deze drie zwerfkatten. Winston en Bruin waren uit het zicht verdwenen, en ook dat was in elk geval gelukt.
Aflevering 17
Uil voelde zich goed, na de nacht van rust, met in de vroege morgenuren nog enkele vluchten om enig voedsel te vergaren. Nu gold voor hen, zo konden ze er weer tegen aan. Het was wel duidelijk – de zoektocht naar Miep ging verder. Al bleven die drie zwerfkaters hen hinderlijk volgen. Winston stootte Bruin aan “Moet je kijken daar bij die schuur, eten!” Daar stond gewoon naast de deur van een schuur een bak met eten.
Er was niet veel twijfel bij hen beiden. Een buitenkans, ze voelden de honger duidelijk opspelen. Winston liep door. Bruin volgde hem, al was het voorzichtig. Er was niemand in de buurt. Geen mens, geen dier, dat kwam goed uit. Uil landde vlak bij Winston op de nok van de schuur. Nadenkend over alles wat Kwetter hem net had verteld. Het verhaal over kater Karel, zijn contacten met de drie zwerfkaters. Duidelijk nieuws van Wuk en Wik. De dag was net begonnen, en er gebeurde al weer van alles. Uil zag Winston en Bruin zitten bij de voederbakken, maar hij zag ook haar. Over het erf kwam ze aanlopen, een rood, gevlekte poes. Parmantig lopend straalde ze iets uit van zie mij nou. Uil was onder de indruk. “Smaakt het?” dit zacht vragend, bleef ze staan. Winston keek verstoord op. Het eten smaakte hem best, dat mag gezegd.“ Ik ben Pleun. Wie zijn jullie, ik bedoel jij en je vriend?”
Kwetter zat een eindje verderop, ze had veel plezier, ze zat op een tak boven in een struik, te kwetteren naar die drie katers. Die liepen zoekend naast de struiken. “Jullie lopen helemaal verkeerd poesje beesten.” Ze schaterde van plezier. Hemel zag haar zitten op de tak van de boom. Haar benaderen, laat staan grijpen, hij zag wel, dat zat er niet in. “Bemoei je er niet mee. Wat wil je vogel.” “ Jullie zoeken zo dom. Wat een plezier.” Hemel ergerde zich mateloos. “Een kwetter mus als jij die denkt het beter te weten? Laat me niet lachen.” Het liefst wilde hij haar negeren of grijpen, maar dat ging niet. Jee en Roef zaten naast hem, wachtend op zijn bevelen, maar ook zij konden die mus niet grijpen. Hemel zweeg, je wist nooit wat ze kon vertellen. “Je moet die kant op, daar zijn naar toe.” Kwetter duidde met haar vleugel de richting aan waar Winston en Bruin waren gelopen. “Ze meent het, daar moeten we heen zegt ze.” Hemel twijfelde niet “Jongens, als zij naar links wijst, dan gaan wij rechts, kom mee.” Hij liep weg, gedwee volgden Jee en Roef hem. Ze liepen niet in de richting die Kwetter hen wees. Neen, bewust kozen ze een andere richting.
Kwetter genoot. Haar plan werkte, het ging precies zoals zij het verwacht had. Je zegt die poesje beesten de waarheid. Die maken er een eigen waarheid van. De drie zwerfkatten verdwenen uit het zicht. Naast Kwetter zaten Wik en Wuk, beide genoten net als hun ma van dit alles. “Zo zie je maar weer jongens. Je vertelt hen gewoon de waarheid, dan denken ze dat je liegt, wat doen ze? Precies dat wat je wilt. Wat is dit mooi.” Kwetter had plezier, Wuk en Wik des te meer. Ma bewees weer eens haar gelijk, je kon poesje beesten nooit vertrouwen, maar wel beetnemen.
Aflevering 18
Pleun was een mooie donker rood gestreepte poes. Haar vacht glom. Zij was een trotse kat, dat was duidelijk te zien. “Wie zijn jullie?” vroeg ze nieuwsgierig. Winston was onder de indruk. “Ik ben Winston.” Hij klonk wat verlegen, bedeesd. “Mijn vriend hier is Bruin de haas. Sorry van het eten. We willen niet stelen, we hadden honger.” “Eet maar, er is genoeg ga je gang.” “Mijn baas is de mens die hier woont is veel weg. Hij zet altijd genoeg voedsel neer voor mij en Bello als we hier thuis blijven.” “Bello ?” Winston keek naar aan. Alweer een hond. ” Pleun lachte.“ Maak je niet druk. “Bello is er vandaag niet. Hij is met de baas mee.” Eten jullie maar eerst. Misschien kunnen we daarna wat praten. Je mag het best weten, veel bezoekers zie ik hier niet.” Winston at, Bruin at, beide genoten van het voer. Het gaf hen weer krachten om verder te gaan. Boven op de nok van de schuur zat Uil. Hij zag dat het goed ging. Kwetter landde naast Uil. Ze vertelde enthousiast, kort aan Uil, het hoe en wat van die drie zwerfkatten, die zagen haar waarheid als een leugen. Haar verhaal had precies zoals zij hoopte gewerkt. Uil zag de humor wel in het verhaal van Kwetter. Alleen merkten beiden helaas niet wie vlakbij hem op een tak aandachtig zat mee te luisteren. Ekkie ekster, die wist als hij zich erg rustig hield, hij precies hoorde wat er zich afspeelde. Gewoon Uil en die Kwetter mus volgen, en dan het liefst dat dan zo doen dat ze hem niet zagen of opmerkten. En ook deze keer leverde het hem wel weer iets op. Die Kwetter dacht slim te zijn, nou hij Ekkie was ook niet voor een gat te vangen. Al vroeg hij zich wel af, waar was die Karel eigenlijk gebleven?”
Die Karel die was ook nog steeds onderweg. Geen Winston of haas te zien, ook geen Ekkie, en gelukkig ook niet die drie vervelende zwerf katers. Dat laatste gaf hem een gevoel van rust. Al was er wel die vraag, hij wilde hij doorlopen alleen waarheen? De stem van Ekkie schaterde vlakbij, die had hem gevonden “Kom poesje, ik weet waar ze zijn. Je moet wel voortmaken.” Karel zweeg hij wist niets beters te doen dan achter die ekster aan te lopen. Maar alleen waren zijn niet. Achter hen tussen de struiken liepen Hemel , Jee en Roef. Ik zeg je lezer, die Hemel kat in het ootje nemen? Vergeet het. Hun weglopen na datgene wat die Kwetter hem vertelde was maar schijn. Hemel als altijd scherp, bleef in de buurt. Die Kwetter vogel vertelde het ene, maar zelf deed ze het andere. Vanuit de bomen rondom vlogen de vogels haar na. Hemel wist op dat moment, haar verhaal deugde niet. Hij rekende en zoals verwacht, kwam die rode kater weer in beeld. Karel kwam aanlopen met vlak bij hem, in een boom die schreeuwvogel. Hemel begreep, die beide gingen ook duidelijk achter die Kwetter vogel aan. Zoals gezegd je moest echt vroeger opstaan, om hem Hemel in het ootje te nemen. “Jongens wij volgen die rooie en die schreeuw vogel.”
Winston vertelde en vertelde. Pleun hoorde alles rustig aan , het verhaal over Miep. Zijn zoektocht, het speuren. Het hele verhaal over waar hij mee bezig was. Ze gaf hem alle aandacht waarvan hij genoot. Het leek een ontspannen gesprek van kat tot kat. Bruin bleef stil, een beetje op afstand. Hij vertrouwde die mooie glanzende poes, om de een of andere reden niet helemaal. Goed, haar eten wat hij en Winston hadden genoten smaakte best. Als poes zag ze er goed uit. Ze oogde stralend, maar toch. Dat knagende gevoel speelde in zijn gedachten; dat gevoel van oppassen.! Helaas werd zijn vermoeden al vrij snel de werkelijkheid. Vanachter de schuur kwamen ze aanlopen. Ze? Ja, Hemel Roef en Jee. Winston wilde reageren, alleen Hemel was sneller in zijn reactie. “Roef rechts, Jee links.!” Zijn bevel kort maar duidelijk. Hemel ging naast de Pleun staan. Vriendelijke woorden, hij gaf haar een kopje. “Lang niet gezien liefje, is alles goed met je ?”
Aflevering 19
Pleun reageerde blij.“Met mij is alles goed hoor. Ik heb je gemist Hemel.” Dat wantrouwen dat Bruin voelde tegen haar was dus correct geweest. Zoals zo vaak; uiterlijk zeer mooi, maar innerlijk door en door rot. Deze Pleun was zoals mensen dat noemen een wolf in schaapskleren. Winston was geraakt door het gebaar van Hemel naar Pleun. Haar reactie naar Hemel begreep hij niet. “Deze lui, ken jij die?” Pleun knikte. “Hemel is een oude vriend van me. We zien elkaar niet elke dag, maar als we het willen dan vinden we elkaar.” Hemel knikte. “Zo is het grijze, je hoort het. Pleun hoort bij mij.” Zeg vertel eens Pleun, wat moet jij met deze twee clowns?” “Ach maak je niet druk, het is niets bijzonders. Ik trof hen hier aan. We hebben wat zitten kletsen, meer niet.” Het klonk onderdanig. Winston begreep hoe het zat. Het betekende voor hem maar één, en dat was wegwezen. “Dank voor het eten, ons gesprekje Pleun. We gaan Bruin.” In zijn ooghoek zag hij Hemel bewegen, maar hij wist, wat die Hemel kon, dat kon hij ook. Kort en scherp zijn woorden. “Roef blijf, Jee blijf, Bruin mee.” En weg was Winston.
Lenig sprong hij langs de verbaasde vrienden van Hemel. Beide bleven verward staan. Ook Hemel was verbaasd. Dat die grijze hem dit flikte, dat was hij niet gewend. Een koekje van eigen deeg, dat geeft altijd enige pijn. Hij snauwde naar zijn beide handlangers. “Uilskuikens, opletten, achter hem aan.!” Hemel was even afgeleid. Zijn aandacht elders. Het gaf Bruin enige ruimte, want ook voor hem gold: weg wezen. Hij kwam weg door achter Hemel en Pleun langs te sluipen. Roef en Jee zetten het nu op een lopen. Winston achterna. Die was verdwenen en met enkele sprongen tussen struiken naast de schuur, en uit het zicht verdwenen. Uil en Kwetter zaten vanaf de nok van de schuur genoegzaam te kijken. Die Winston toch. Had hij daar even succes met enkele woorden. Op dat moment kwam er een auto het erf oprijden. “Daar zijn de baas en Bello.!”Pleun wist wie het waren. De auto stopte. Een man stapte uit. Hij opende de achterdeur van de auto. Hond Bello kwam naar buiten. Hemel rende weg. Pleun bleef zitten. Uil keek verbaasd. Dat daar noemde de mens een hond?” Die Bello hond was nog kleiner van postuur dan Winston. Een hondje meer niet. Een klein keffend beest dat bij lege voederbakken stond. Hij vragend naar Pleun. Uil grinnikte, dat mag zij nu gaan uitleggen aan die Bello. Veel succes poes Pleun. Hij vloog op, Kwetter volgde hem. Waar was Winston gebleven?
Bruin zat stil tussen de struiken. Hij was van die poes Pleun, en die drie vervelende katers verlost. Dat was nodig, al was hij nu was hij wel alleen. Hij had geen idee waar Winston gebleven was. Hij kon niet veel anders doen dan rondkijken en overal zoeken. Door de struiken, links om, rechts om, lopen. Ja hoor onverwacht stond hij oog in oog met Karel. Beide deinsden iets terug. “Jij?” Karel geloofde zijn ogen niet. “Ja ik, en wat zou dat?” Bruin was op zijn hoede. Hij kende deze Karel niet echt. Deze kat had hij eerder gezien, alleen waar was dat ook alweer? “Ben je verdwaald kat?” je moest toch wat zeggen. Karel keek om zich heen. Hij zag niemand. Die haas was duidelijk alleen. Dus dit haze beest was in het geheel niet belangrijk voor hem. “Het beste met je haas. Ik zie je.” Karel liep door. Gewoon negeren en verdwijnen. Bruin zweeg. Hij keek Karel na die snel verdween. Hij vroeg zich af; het kon toch niet zo zijn dat deze kater ook achter Winston aan liep? Net als die drie andere zwerf katten. Als dat zo was werd het steeds gekker. Je gaat op zoek naar je vriendin. Voor je het weet zitten er allerhande lui achter je aan. Wat wilden die toch allemaal van Winston? Van hem wilde niemand iets dat wist Bruin. Hij zocht Evie, en van haar had hij nog geen spoor gevonden.
Aflevering 20
Vragen, meer vragen, en de antwoorden.? Geen idee. Hij nam de omgeving waar hij zat in zich op. Hij was alleen. Die Uil en die Kwetter waren nergens niet te zien. Gelukkig had hij gezien in welke richting Winston was verdwenen. Nu moest hij niet te veel filosoferen. Hij moest verder gaan en Winston zoeken.
Ik moet je zeggen lezer, ik vond het voor Winston prachtig dat hij was ontsnapt, maar daardoor waren wij hem ook even uit het oog verloren. Drie zwerfkatten en die mooie poes Pleun, wat een stel. Zij een vriendin van die Hemel kater. Ik geef toe, ik had dat niet verwacht .Maar je hebt als vogel altijd een voordeel wat de dieren op de grond niet hebben. Wij kunnen simpel weg vliegen. We vlogen hoog, want dat geeft je ruim zicht. Ik zag de drie zwerf katers lopen. Die deden het rustig aan. Dat kwam ook wel een beetje door de regen die weer begon te vallen. Een onweersbui naderde. Het werd tijd een schuilplaats te zoeken. Kwetter zag Winston lopen, beter kan je zeggen rennen, over een grasveld links van ons tot vlak bij een groot gebouw. Dat was een kerkgebouw. Een neef van mij, neef Hoei, woonde jaren in een gebouw als dat. Dat wist ik nog. Winston dook weg voor de regen, onder een uitstekend muurtje bij het gebouw, Kwetter en ikzelf doken weg in een brede nis vlak bij de dakrand van het gebouw. We waren net op tijd, want een scherpe bliksemflits gevolgd door een zware donderslag rolde over het veld. De onweersbui brak los. De regen viel met bakken recht naar beneden, het plensde. Schuilen en je rustig houden was het devies.
De regen viel naar beneden, met zo nu en dan een donderende onweersslag, die over hen heen rolde. Karel zat tussen het bladerdek waaronder hij wat probeerde te schuilen. Droog blijven, hij dook diep tussen de bladeren, maar het slaagde hem niet echt. Dikke regendruppels rolden over de bladeren en spatten uiteen op zijn kop. Hij werd koud en nat. Hij voelde zich moe, hongerig en erg alleen. Geen Ekkie of Winston of die vogels. Vriend haas was al eerder achter gebleven. Aan de drie zwerfkatten wilde hij even niet te denken, die zo te zien ook niet in de buurt van hem waren. Karel zat tussen de struiken, wachtend op droog weer.
Maar helemaal alleen was Karel niet, van Wik en Wuk wist hij niets. Echter die twee zaten vlakbij hem. Schuilend tegen de regen en het onweer zaten ze boven hem op een tak in een boom verscholen tussen de bladeren. Droog en beschermd, dat is vogels eigen, die weten wel hoe je zoiets aanpakt. Beide keken naar Karel onder hen. “Een poesje beest houdt niet van regen Wik.” “Dat doet ie zeker niet Wuk. Zo te zien wordt hij nat, dat is goed, zegt ma altijd.” Beide gniffelden van plezier.
Net als Wik en Wuk zat onze Bruin niet eens zo ver van Karel af . Hij had een droog plekje gevonden onder een grote boomstam. Daar weer vlakbij zat Ekkie ekster niet al te ver van hem af. Ook overvallen door de onweersbui, zat die stil op een tak Bruin scherp in de gaten te houden. Hij was Uil en Kwetter kwijtgeraakt, zag Karel even niet, hij zag alleen die haas. Hij wist, als de regen stopte dan ging die haas vast weer op weg naar de anderen. Dus? Gewoon wachten, geduld is een schone zaak.
Winston zat onder een wat overhangen muurtje van het gebouw. Zo bleef hij droog. Het was het beste de bui af te wachten. Een felle bliksemflits met gelijk een donderslag die na dreunde in je oren. Winston trilde van schrik. Vlak bij hem stond een deur op een kier. Hij ging naar binnen. Hij liep in een donkere ruimte binnen. Het stonk er muf de vloer voelde vochtig aan. Zo nu en dan fel verlicht door de bliksemschichten die van buiten af door kleine ramen in de stenen muur naar binnen drongen. Verderop zag hij een trap waar bovenaan een deur op een kier stond. Met enkele sprongen was Winston boven aan de trap. Achter de deur lag een lange gang, volop verlicht. Er was niemand te zien. Aan het einde van de gang weer een deur. Winston liep en keek. Door die deur kwam je in een grote ruimte. Hij zag vele houten banken met daar tussen ruime gangpaden.
Ze zeiden Uil je moet het hen maar vertellen. Dat is goed, alleen ik kan niets vertellen over Winston zijn doen en laten in dat gebouw, die kerk. Ik zat met Kwetter verscholen in een nis van dat zelfde kerkgebouw. Geen Winston te zien. Die onweersbui waaide weg. De regen hield op. Er viel een stilte om ons heen. Winston zagen we niet. Maar in ons zicht gebeurden er wel andere zaken. Voor mij genoeg om daar over te vertellen.
Aflevering 21
Winston zat onder een houten bank. Stil te kijken naar enkele mensen die niet zo ver van hem vandaan druk in gesprek waren. Ze waren bezig met kaarsen in grote standers te zetten. Achter hen stond een deur open. Misschien voor hem weer een weg naar buiten. De vraag echter, hoe kwam hij bij die mensen langs? “Wie hebben we hier? Ho, ho, rustig maar, ik doe je niks.” De greep in de nek van Winston kwam onverwacht. Zijn reactie helaas veel te laat. Hij worstelde, dat gaf hem niet veel. De man liep, Winston vasthoudend, naar de mensen verder op in de kerk. Winston worstelde nog even, maar de greep van een man in zijn nekvel was te stevig. Winston begreep dat tegen gaan sputteren had nu eerst even geen zin. Hij moest wachten op die ene kans om te ontsnappen. De mensen hadden plezier. Een kat in de kerk, dat maakten ze niet elke dag mee. Met strijken over zijn kop probeerden ze hem gerust te stellen. Winston liet het gebeuren. Hij kon zich nauwelijks bewegen, ze deden hem in elk geval niets. Winston trok zijn voorpoot aan, zette zijn nagels uit. Geschrokken liet de man hem los. Winston sprong. Hij dook onder een bank door en rende weg. “Wacht nou even poes, wacht nou!” de man riep hem wat na. Maar wij lezers, wij kennen Winston al langer, die wacht niet. Hij rende onder banken door, kwam terecht naast een uitsparende nis in de muur. Daarachter lag een duistere trap. Hij rende de trap op naar boven. Achter hem bleef het rustig, ze kwamen hem niet na.
Kwetter was zich rot geschrokken. Die kater was wel erg dicht bij gekomen. Ze zat net iets te hoog op haar tak voor zijn scherpe klauwen. Die schampten langs één van haar vleugels. Geschrokken opvliegend, bleef ze fel kwetterend en schelden naar die rode kater. Karel viel echter met een smak op de grond. “Gemist poesje beest! Als je mij wil grijpen moet je echt vroeger opstaan.” Wat dacht dat poesje beest wel. Ze liet zich niet zo maar grijpen en oppeuzelen, als een smakelijk tussendoortje voor een kat. Maar ze realiseerde zich ook dat het stom van haar was zeer onoplettend. Het vroeg maar één moment van onachtzaamheid en je werd gegrepen. Gelukkig ze leefde nog. Die kater had haar gelukkig, al was het maar net, gemist. Ze zag Uil zitten op het dak van de kerk. Nog altijd foeterend op en in zichzelf vloog ze naar hem toe. Het verbaasde haar dat Uil niets zei over haar gestuntel met die kat. Ze zweeg zelf ook. Soms is zwijgen beter dan spreken.
De ruimte boven aan de trap was hoog opgetrokken. In het vierkant niet al te groot. Een groot metalen frame was in het midden gebouwd. Daarin hing een grote klok, met daar rondom opgehangen kleinere klokken. Verder een stoffige vloer, vele spinnenwebben, ook rondom zand op de houten vloer. In de muren grote gaten waardoor je naar buiten kon kijken. Winston zag hoog, dat was te zien, zelfs hoger dan de bomen rondom. Naar beneden springen ging niet, vliegen kon hij als kat niet. Terug lopen over de trap naar beneden, kon nu eerst ook niet, daar waren die mensen. Wat te doen? Naast hem klikten metalen schakelaars, de klok vlak boven hem ging slingeren. Luid verdovend dreunden de slagen. De lucht trilde sterk. Winston drukte zich plat op de houten vloer, en wachtte af. Gelukkig werd het weer stil na enkele slagen. Een zacht tikken bleef. Een zachte koeren boven Winston trok zijn aandacht. Op een balk zag hij hem zitten. Een grijze zilverachtige vogel, met een donkergrijze kop. Die hem zat te bekijken. “Niet te geloven. Ik krijg visite. En dan nog wel een poesjesbeest.” Hij zat hoog veilig niet bereikbaar voor Winston. Die kende deze vogel wel Een duif, net als de mussen overal aanwezig en nergens gewenst. “Wat wil je duif ? “ “Zo, de kat, zeg de naam is Olle.“ Een naam die Winston eerder had gehoord. “Dus jij bent die Olle waar Kwetter over vertelde.” De duif hipte wat dichter naar hem toe, op zijn hoede en buiten het bereik van Winston.“ Dus jij bent dat poesjesbeest dat zijn vriendin zoekt. Dat wij elkander hier treffen, verbazend.” Dat vond Winston ook, maar hij kon er verder niet veel mee “Die informatie over mijn vriendin Miep was maar zo vogel.” Olle knikte. “Ik begrijp dat het je niet heeft geholpen, dat kan gebeuren. Maar zij is hier ook niet, en jij wel.” “Heb je enig idee waar ze kan zijn vogel, ik bedoel Olle.” Winston probeerde wat. Een vraag kon altijd. “Ach weet je, poesjesbeesten tref je overal aan in de stad. Grijze, zwarte, waar maar kijkt, zal je ze vinden.” Hij werd weer onverstaanbaar door het weer slaan van de klok naast hen. Het was net als eerder weer een dof dreunend het geluid. Olle reageerde niet op de klok, dat verbaasde Winston. Misschien was de vogel gewend aan het zware geluid. Winston kromp ineen, wat een dreun, en plotseling was daar weer die mens vlak naast hem.
Die greep hem weer in de nek, en weer kon hij niets beginnen. De man hield nu echter Winston stevig vast, in zijn nek en bij beide De beide mensen waren er na enig overleg snel uit. Eén van hen zou de kat naar een opvangcentrum aan de rand van de stad brengen. Een plaats waar verdwaalde dieren een plekje kregen. Zo gebeurde het. De man zou hem daar af te leveren. Winston worstelde, probeerde zich los te rukken, maar dat slaagde hem niet. Zijn grommen, het blazen en scherp miauwen, de man reageerde niet. Hij liep met Winston stevig vasthoudend naar buiten. De deur van een auto ging open, de man stapte in. Hij zette Winston op de achterbank van de auto, startte de motor en reed weg. De auto deuren gesloten, de ramen eveneens, ontsnappen kon Winston niet. Hij moest zich neerleggen bij deze tijdelijke gevangenschap. Een beetje geluk had Winston echter wel, al wist hij er zelf niets van. “ Olle?” Uil keek verbaasd, jaren niet gezien, onverwacht was daar zijn oude vriend Olle de duif. Hun beider verleden ging ver terug, maar “toen” was nog niet vergeten. “Ja vriend Uil, je ziet het goed.” “Wat brengt jou hier? “ Uil keek verbaasd. “Ben jij niet onderweg met een poesjesbeest?” “Ja.“ Uil knikte. “Olle als altijd al direct in zijn vragen.” “Ja, een poesjesbeest dat een ander poesjesbeest zoekt.” Kwetter vulde Uil aan. Olle vertelde in enkele zinnen wat Winston was overkomen. Hij was gevangen door de mens. Wat die mens met hem ging doen, dat wist hij niet. Goed kijken en afwachten. Drie vogels op de dakrand . Rondom hen in de bomen vele vogels. Onder hen zaten naast de struiken, drie katers. In hun buurt een haas, en daar weer niet ver vandaan zat Karel. Iedereen keek en wachtte af. Op wat? Ze hadden geen idee. Wij wel, ze wachtten allemaal op wat Uil zou gaan doen. Uil dacht na, hij kende de mens. Dat die mens Winston ergens heen zou brengen dat wist hij. Vanachter het gebouw reed een auto weg, in de bomen rondom ontstond enig rumoer. Uil begreep de vogels. Ze hadden wat gezien, voor hen werd het tijd om in actie te komen. “ Ga je mee Kwetter? Laten we die auto volgen. Olle.. ik zie je graag weer, bedankt.”
Aflevering 22
Door de reactie van al die vogels in de bomen rondom begreep ik wel lezer, dat Winston door de mens in die wegrijdende auto werd meegenomen. Jammer, ik had nog graag even met vriend Olle verder gesproken, want je ziet elkaar heel lang niet, dan is er veel te bespreken, maar op dat moment was Winston voor ons net even belangrijker. Dus onderweg waren we weer. Waarheen? Konden wij, twee vogels, een auto bijhouden? Wat was die mens met hem van plan? Vragen waren er genoeg, de antwoorden minder. Een auto volgen? Ik wist niet of dat kon lukken, maar zo goed en kwaad als het ging was het te doen. Nou moet ik zeggen die wagen reed niet snel, dus konden wij vrij gemakkelijk met de auto mee vliegen. Kwetter, ze zweeg, Olle bleef achter hen zitten op de rand van het dak, hij keek en dat zag ik nog net: ons hoofdschuddend na.
Tussen de struiken zat Karel. Zijn aanval op die mus was gevoelig mislukt. Hij was hard neergekomen, zeg maar als een steen op de grond gedonderd. Om hem heen klonk duidelijk hoorbaar het plezier. Vele vogels hadden mee zitten kijken. Hij zuchtte. Er zijn momenten in een kattenleven dat je een verlies dapper moet dragen. Het gevoel verslagen te zijn voelde hij duidelijk. Mislukt is mislukt. Dus liet hij het gebral gelaten over zich komen. Aan de rand van het grasveld naast dat kerkgebouw zag hij nu ook die drie andere katers zitten, niet ver van elkaar. Hemel, Jee en Roef. Ook zij hadden met veel plezier gekeken naar die mislukte aanval van die rode kater. Ze zwegen en wachtten net als Karel. Karel zweeg niet alleen, hij dacht na. Het spoor van Winston en die Uil en mus- vogels was hij kwijt. Ekkie die ekster was ook weg en waar was die gebleven? Hij had geen idee. Alleen Ekkie zat echter niet ver bij hem vandaan. Hij hield Karel in zijn blikveld maar hield ook Bruin, die haas, tussen de struiken in de gaten. Je mocht er wel van uit gaan dat die haas weer achter die Winston aan zou gaan. Dus..? Bruin echter zat nog stil tussen de struiken. Ook hij had, al was het op enige afstand, alles wat er gebeurde gezien. Ook hij had die Uil en die mus Kwetter in de verte zien verdwijnen. Moest hij die beide vogels proberen te volgen? Of misschien terug gaan naar huis?
Maar hij wist ook, dat laatste ging niet, want de weg terug was voor hem een verdwalende weg. Gewoon afwachten, nadenken, en vooral uit het zicht van de katers te blijven. Al deden die, dat zag hij wel, even niet veel, zeg maar niets.
Hij vroeg zich wel af. Waren zij als drie sterke katten, echt verslagen door vogels? Of door de omstandigheden? Hoe dan ook. Het was voor hem beter, niet langer te wachten. Dus achter die Uil en mus Kwetter aan. Hij wist, die twee brachten hem zeker terug bij Winston. Ekkie zag nu wel de weglopende Bruin na. Hij zag ook Karel en de drie andere katers. Niemand deed wat. Hij begreep, het werd tijd zijn belangen te beschermen, de contacten weer op te nemen. Hij vloog op richting Karel Wik en Wuk waren heftig geschrokken van die aanval op hun moeder. Gelukkig was alles goed afgelopen, dat gaf hen een gerust gevoel. Want dat wisten ze wel. hun ma die verschalk je niet zomaar, maar toch. Poesje beesten die bleven altijd gevaarlijk. Gelukkig, daar ginder vloog hun ma helemaal gezond weg met oom Uil. En wat moesten zij nu doen? Vanuit de boom waar ze zaten, zagen ze onder hen op de grond niet veel beweging. Die katers zaten waar ze zaten en die rode kater, die Karel, deed ook al niets. Die lawaai-ekster Ekkie was nergens te zien. Het leek er wel op dat ze het achterna lopen van die anderen hadden opgegeven. “Weet je Wuk, dat hazenbeest kunnen we vertrouwen. Laten we hem gaan helpen de anderen terug te vinden. Vind je ook niet?” “Dat doen we Wik.“ Beiden vlogen op, in de richting waar ze bruin hadden zien lopen.
Aflevering 23
De auto waar Winston op de achterbank zat reed niet snel. Uil en Kwettepr konden gemakkelijk volgen. Al na enkele kilometers verliet de auto de asfaltweg. Reed over een landweg naar enkele gebouwen tussen een groep bomen. De auto stopte op het erf. De man aan het stuur had Winston geruststellend toegesproken. “Het komt allemaal wel goed poes, ze zoeken hier wel uit waar je vandaan komt. Dat kan je die aardige lui van de dierenopvang wel toevertrouwen.” Winston reageerde niet. Ontsnappen. Daar was hij mee bezig. Soms moet een kat een beetje geluk hebben, want zoals verteld stopte de auto op het erf. De man achter het stuur opende de deur, en wilde uitstappen. Lenig sprong Winston door de op een kier staande autodeur naar buiten. “Ho ho poes, wat doe je nou.? Wacht.” Maar de reactie van de man was te laat. Winston had aan die kleine opening van de geopende deur genoeg. Met die sprong was hij de auto uit om het op een rennen te zetten. Uil en Kwetter kwamen aangevlogen. Ze zagen hem rennen en verdwijnen achter een stapel hout. Winston was gevonden, en hij was weer een vrije kat, dat beviel hen wel. De man stond naast de auto Winston verbaasd na te kijken. Hij haalde zijn schouders op, stapte in zijn auto en reed weg.
Kwetter en ik waren bij Winston gaan zitten op de nok van een klein gebouw. Vanaf daar was een hek gebouwd. Hoge metalen palen, waar tussen een ijzeren gaaswerk was gevlochten. Dat hek sloot grote brede ruimtes af waarachter verschillende dieren opgesloten zaten. We zwegen alle drie. Je zag honden zitten, grote en kleinere. Ze liepen wat doelloos, verveeld in het rond. Iets verder van ons af zaten vogels. Ook achter een hekwerk dat zelfs aan de bovenkant afgesloten was. Voor hen was wegvliegen dus onmogelijk. Triest, eigenlijk niet te begrijpen. Ik voelde medelijden met al die dieren zo opgesloten achter dat hekwerk. Wij waren vrij, al die dieren achter het hekwerk waren dat niet. Om dat te veranderen, ik wist het niet. Tenminste dat dacht ik, alleen gebeurde er weer iets wat ik niet verwacht had. Dit keer veranderde er veel door het toedoen van Winston.
Winston zag iets verder van hen vandaan een beeld wat hem bezig hield. Tientallen katten opgesloten in een ren, doelloos verveeld heen en weer lopend. “Zie je die arme drommels daar Uil.? Die kunnen geen kant op.” Winston had wel eens horen vertellen over plaatsen waar de mens dieren vasthield. Maar tot nu toe had hij die nog nooit eerder met eigen ogen gezien. Dat opgesloten zijn, hij gruwde er van. Dit was duidelijk geen leuke plek. Uil beaamde zijn woorden. “Triest, maar wat doe je er aan.? Ik denk niet veel. Schijnbaar heeft de mens dit nodig om dieren vast te houden.” “Ik ga daar informeren. Wie weet, misschien heeft iemand van hen Miep hier gezien.” “Is dat wel verstandig.? Pas nou op.” Uil zweeg, want Winston liep al naar het hekwerk. Langs het hekwerk lopend kwam hij bij de afdeling waar de katten zaten. Die drongen zich tegen het hek aan, verbaasd naar hem kijkend. “Hoe kom jij daar buiten.?” Hoe doe je dat.”
Hun vraag was te begrijpen. Winston legde uit “Ik ben buiten, want ik hoor buiten. Ik ben op zoek naar iemand. Luister ik zal het jullie uitleggen.” Winston vertelde kort van Miep, haar verdwijnen, zijn zoektocht. Het hele verhaal. De groep katten bij het hek groeide. Er werd met interesse geluisterd. Hun leven achter het hek was elke dag hetzelfde. Eten, slapen, wachten op de dag van morgen. Hun toekomst was onzeker. Een verzetje als dit was natuurlijk mooi meegenomen. Deze grijze kater en zijn verhaal, dat bracht hen een mooie afleiding. Een oude wat gedrongen zwarte kater schijnbaar de leider van de groep katten, had zonder onderbreking het hele verhaal van Winston aangehoord. Hij nam nu het woord. “Wij kennen geen poes Miep. We hebben haar niet gezien. Luister, wij zijn hier met velen. De jongere katten houdt de mens binnen het gebouw. Jong is mooi hé, die gaan als eerste naar een nieuw tehuis, maar wij. ”Hij zweeg. “Ja ja.” Winston begreep de oude kat. Zijn verhaal klonk treurig, zeg maar erg triest. Voor Winston was het duidelijk. Zijn Miep was hier niet gezien. “ Voor je gaat, even nog.” de woorden van de zwarte kater klonken bijna smekend. “ Het is spijtig dat we je niet verder kunnen helpen, maar misschien kun je wat voor ons doen. “ Jij bent daar buiten wij zijn hier binnen. Heb je een idee hoe wij hier uit kunnen komen.? Je moet weten als je hier te lang moet zitten, dan komt de stilte.” Het werd stil in de kring van katten allemaal met die hoopvolle vragende blik keken ze naar Winston.“ De stilte.? Je bedoelt.? “ Winston klonk voorzichtig. De oude knikte. “De mens regelt dat. Als kat heb je het hier goed, al zit je vast. Te lang hier vast zitten, dat betekent de stilte.”
Aflevering 24
Winston voelde de koude rillingen over zijn rug lopen die die woorden opriepen.” Ja maar hoe kan ik jullie dan helpen, ik kan dit hek niet stukbijten of open maken. Wat wil je dat ik doe.?” “Misschien heb je een idee. Daar buiten is het anders. Voor ons is het simpel. Niets proberen betekent zitten blijven, begrijp je.” Winston begreep de oude kat heel goed. Goede raad is duur zegt men dan wel eens. ”Als je ons helpt hier uit te komen, helpen wij je allemaal om die Miep van jou te zoeken. Zo is het toch lui?” De oude keek om zich heen. Alle katten knikten, of mompelden iets van natuurlijk doen we dat, we helpen. “Weet je wat, ik vraag of mijn vriend nog ideeën heeft.” “Je vriend?” De oude begreep hem niet. “Ben je niet alleen?” “Nee nee, ik ben onderweg met vrienden. Zij helpen mij ook om Miep te vinden.” De oude begreep er niet veel van, vrienden? Hij zag ze niet. De twijfel in zijn woorden begreep Winston wel. “Ik weet, het klinkt vreemd, maar toch is het zo. Daar ginds op die houtstapel zitten vriend Uil en Kwetter de mus. Zij helpen mij. Eerder was ook mijn vriend Bruin de haas er nog bij, maar die zie ik niet meer.” “Vogels, Bruin de haas? De oude wist niet wat hij hoorde. “Ja tot nu toe helpen ze me zoveel ze kunnen.” Winston draaide zich om. “Zeg Uil, heb je even?” Het gesprek tussen de katten had Uil op enige afstand gevolgd. Hun wens, de vraag aan Winston was hem wel duidelijk. Alleen ook voor hem, de grote sterke Uil bleef ook die ene vraag belangrijk. Hoe regel je zoiets? Hij vloog op, ging zitten op de rand van het hek boven de katten. Onder hem ontstond enige verwarring. De katten deinsden geschrokken achteruit. De kleinsten onder hen namen op slag de benen, rennen en wegwezen! Dat is te begrijpen de schrik slaat je om het hart als een vogel als Uil met gespreide vleugels aan komt vliegen, en zo vlakbij gaat zitten. De oude kater bleef rustig. Hij bleef zitten achter het hek bij Winston. Het leek Uil beter om eerst maar eens enige rust te brengen. “Luister jongens.” Zijn woorden veroorzaakten nog meer geroezemoes en verbazing. Niet te geloven. Die Uil vogel sprak tegen hen.. Hij en die grijze kater, gingen als vrienden door het leven? Ze begrepen dat er geen gevaar te duchten viel van die Uil vogel. Na de eerste schrik kwamen de meesten van de katten schoorvoetend terug. De kring naast de oude kater tegenover Winston werd weer wat groter. Ze bleven wel druk onderling pratend.
Dat ging niet goed. De oude kater keek verstoord rond. Hij kende mens, al te veel drukte dat ging opvallen. Het was beter dat de mens even niets zou bemerken. “ Jongens kop houden! We mogen niet de aandacht trekken, rustig allemaal. Ik begrijp jullie verbazing, ik ga daar in mee, maar de feiten zijn zoals ze zijn. Wij kunnen alle hulp gebruiken. Als deze kater en die Uil vogel ons willen helpen, dan zeg ik, waarom niet?” Het werd stiller om hem heen. Ze wisten, de oude kater had gelijk, hoe minder aandacht hoe beter. Bruin was alleen. Hij was steeds gewend om met Winston mee te lopen, nu viel dat alleen zijn hem wat tegen. De stad dat was voor hem geen veilige plek, dus bleef hij tussen struiken. Van Winston geen spoor te vinden, geen vogels in de buurt, dus op goed geluk liep hij door. Wat kon hij doen? Was deze kant op, wel de goede richting? “Meneer Bruin?” Bruin keek om zich heen, werd hij geroepen. Bruin keek om zich heen, hij werd geroepen. Vlak bij zag hij ze zitten, twee kleine mussen, de zoon en dochter van mus Kwetter. Wij kennen ze: Wik en Wuk. “Ik ben Wik, en dit hier is Wuk, ik de dochter en hij de zoon van mus Kwetter, die kent u wel.” “Jongens ik ben blij dat ik jullie zie, ik ben de anderen kwijt geraakt. Winston, die Uil, en jullie ma. Weten jullie waar ze zijn?” “Ja ja, dat weten we. We brengen U graag terug naar de anderen. Maar als het mag, Wuk hier wil u wat vragen.” “Aan mij?” Bruin keek naar de kleine musjes die vlak bij hem zaten. “ Zijn er veel, ik bedoel net als u?” Het klonk wat bedeesd. Jong en onervaren waren deze musjes, daarom begreep Bruin de vraag wel. “Dat is zo, er zijn meer haas beesten net als ik” “Weet u meneer, ik heb ze gezien. Niet zo ver hier vandaan, dieren net als u.” Bruin wist niet wat hij hoorde. Hadden die twee kleine vogels hazen gezien? Misschien was daar ook bij Evie. Wuk knikte. “Het is niet zo ver hier vandaan, volgt u ons maar.” Beide kleintjes vlogen weg. Bruin rende achter hen aan. Hij was vol vertrouwen, vol hoop. Je kon nooit weten. Ekkie grinnikte, hij had het hele gesprek met dat hazenbeest kunnen volgen. Die kleintjes hadden hazenbeesten gezien. Nou en? dat was niet echt bijzonder. Er waren ook veel eksters in de lucht. En vergeet niet, je kon nooit weten. Dus wist hij meteen, dit moest hij met eigen ogen zien. “Kunnen jullie me daar heen brengen.?” “ Konijnen.” Bruin zat vol afschuw te kijken. Voor hem lag een heuvelachtig grasveld. Daar zag hij ze lopen, heel veel konijnen. Ze liepen van hol naar hol. Dit waren in de verste verte geen hazen! De bedoeling van de kleine musvogels was natuurlijk goed bedoeld, maar konijnen? Nee, nee!!
Aflevering 25
Kwetter vertelde haar idee aan hen allemaal. “Ik weet zeker, als het slaagt zijn jullie snel vrij en weg van hier.” De oude kater keek naar de kleine mus op het hek, de logica in haar verhaal ontging hem volledig. Hij schudde zijn kop. “Het is een mooi verhaal mus. Helaas kan alleen de mens die deur openmaken. Wij niet, jullie ook niet. Als je het mij vraagt klets je maar wat vogel.” Oei, dat moet je niet zeggen tegen Kwetter. Uil zag de haar zo eigen boosheid weer opkomen. Haar snavel kleurde rood en dan moest je oppassen. Kwetter, geraakt door de woorden van de oude kater, klonk kwaad. Ze hipte kwaad heen en weer op de rand van het hek. “Wat wil je nou poesje beest! Je moet het zelf weten hoor. Het is hier weg, of hier blijven zitten.” Uil strekte zich. “Kwetter, kwetter rustig nou.” “Ja ja, ik bedoel er niets verkeerds mee Uil, gewoon even naar mij luisteren, meer vraag ik niet.” De oude kater was zichtbaar onder de indruk van die kleine drukke mus. ”Wie zegt dat jou verhaal iets oplevert?” “Toch kan het goed gaan, als je doet wat ik zeg.” Het werd weer onrustig onder de katten. Gemompel, gemor, hun vertrouwen in het verhaal van die mus was klein.
Winston keek naar Uil, hij zag ook bij Uil wel iets van enige twijfel. Hij zelf was ook niet echt overtuigd. Wat bedoelde Kwetter nou precies? Haar uitleg was kort en duidelijk. En als je goed luisterde klonk haar verhaal logisch. Winston hield van duidelijkheid. “Jij staat voor je woorden? Hij keek de oude kater aan. “Als jullie hier uit komen dan krijg ik alle hulp om Miep te vinden?” De oude kater knikte. “Een woord van een kat is een woord waar een kat voor staat.” Winston wist genoeg. Hij liep weg van het hek, in de richting van een klein gebouw ietsje verder op. Vrijheid, is nu eenmaal een heerlijk woord voor de katten. Hun wens: ontsnappen. Goed. het idee was van Kwetter, maar hij, een kater, ging het proberen.
Ja lezer, dat verhaal van Kwetter. Eigenlijk was het te idioot voor woorden dat zeg ik je. Nooit eerder geprobeerd. Maar dat wilde niet zeggen dat het niet kon slagen. Ik hield mijn twijfels. Ook ik had van Kwetter een belangrijke rol toebedeeld gekregen in die poging om die katten te bevrijden vanachter dat hek.
Je moet een mede dier helpen als je kan, dus wat kon ik anders doen dan gewoon helpen. En voor Winston was er die belofte dat ze hem gingen helpen na hun bevrijding. Die belofte had ik niet zo hoog.
Eenmaal vrij, moest je maar afwachten of ze die belofte konden waarmaken. Goed, Winston had daarin schijnbaar alle vertrouwen. Hij was al onderweg om zijn belangrijke rol te spelen in hun bevrijding.
Bruin keek voorzichtig tussen de bladeren door naar alles dat zich afspeelde bij dat hek. Ook Karel zat stil tussen de bladeren te kijken. Op de takken van een boom zaten Wik en Wuk af te wachten. Ekkie, die zich erg stil hield, zat ook vlakbij. Een ietsje achter hen tussen de struiken zaten Hemel, Jeef en Ree. Ook zij volgden in stilte alles. Net als de grote hoeveelheid vogels in de bomen rondom. Winston ging bij de deur van het gebouw zitten. Kwetter met hem meegevlogen, ging zitten op de vensterbank voor een raam in de woning. “Daar binnen zit een mens, succes poesje beest.” Haar mededeling kort maar duidelijk. Winston deed enkele stappen achteruit. Hij sprong tegen de deur van de woning aan. Kwetter voor het raam. “Die mens doet niets.” Winston begreep het moest nog een keer, weer enkele stappen terug om met snelheid nieuw tegen de deur aan te springen. “Ze komt.” Kwetter vloog naar de dakgoot. De deur ging open. Een vrouw stapte naar buiten. “Hoe kom jij hier, ben je los gebroken?” Ze keek verbaasd naar Winston die tegenover haar zat, en bleef zitten. In de bomen en de struiken, achter het grote hek zat iedereen gespannen te kijken en men hield zich doodstil.
Aflevering 26
Zelfs de wind hield even de adem in, wat ging er nu gebeuren. De vrouw ging op haar hurken zitten en stak haar hand uit naar Winston. “Kom maar poes, kom maar jongen.” Winston deed twee stappen naar voren. Ze gaf hem een aai over zijn kop en tilde hem op. Winston bleef rustig, want voor het goede doel moet je wat over hebben.
De vrouw hield hem stevig vast. “Mooi, dan zet ik je terug bij de anderen.” Rondom in de bomen werden als elke keer opnieuw weddenschappen gesloten. Vogels die gokken, wat wil je nog meer. Komt dat poesje beest weer los van die mens.? Ja of nee, spannend, je mocht dat niet missen. De vrouw liep nu met Winston op haar arm langs het hekwerk naar de deur van de ruimte waar de katten zaten. Kwetter was bij Uil gaan zitten vlak bij de deur van de kooi. Tot zover leek haar plan te slagen, het ging goed. “Nu jij Uil, doe je best.” Uil zweeg, hij kende zijn rol zoals Kwetter het had verteld. Of hij er wel zo blij mee was, dat was heel iets anders. Maar wie A zegt, zegt ook B. Het was bijna zover, de spanning liep op. De vrouw kwam bij de deur van de kooi waarachter de katten zaten. Ze schoof de grendels weg. Ze hield Winston nog vast met haar beide handen. Ze duwde met haar schouder tegen de deur die een klein eindje openschoof. Ze boog zich voorover om Winston door den opening te duwen. Uil dook vanuit de boom naar beneden. Met een felle kreet, met gespreide vleugels, zijn beide klauwen vooruit, dook hij neer op de rug van de vrouw.
Geschrokken verloor ze haar evenwicht, viel tegen de deur aan, die verder open schoof. Ze liet door de schrik Winston los die weg rende. Maar hij niet alleen. Door de open deur naast de vrouw die op haar knieën op de grond zat, renden links en rechts van haar de katten naar buiten, hun vrijheid tegemoet. Zo snel ze maar kon probeerde de vrouw de deur te sluiten. Met beide handen trok ze heftig aan de deur, die tergend langzaam dicht schoof. In de bomen rondom vlogen de vogels alle kanten op. Geschrokken van al die katten die plotseling hun vrijheid verkregen. Een poesje beest blijst een poesje beest, dus oppassen. Haastig schoof de vrouw de grendels weer op de deur. De ruimte achter het hek was bijna leeg. Achterin lagen nog enkele katten te slapen. Alle gedoe en drukte was aan hen voorbij gegaan. De oude kater was rustig blijven zitten, hij had niet zijn vrijheid gekozen.. “Goed werk Uil” Kwetter met naast zich op de tak haar beide jonkies, Wuk en Wik gniffelden, ze hadden genoten van alles wat er gebeurde. Zo maak je nog eens wat mee.
Uil zweeg, die Kwetter toch, het was haar idee en het was fenomenaal gelukt. Dat moest mje haar meegeven. Maar Uil wist ook: die mens liet het hier vast niet bij zitten. Het beste was dus, wegwezen, hij vloog op. Kwetter ging mee en de vogels rondom in de bomen, ook zij gingen mee. Even naar verderop, Bruin zat ook verderop te kijken. Wat hij zag was eigenlijk niet te geloven. Die Winston toch. Maar ook Karel vlakbij Bruin gezeten wist ook niet wat hij zag gebeuren. De katten uit de ren renden hen links en rechts zo snel ze konden voorbij en verdwenen uit het zicht.
Aflevering 27
Een enkele kat riep hem in het voorbijgaan iets toe. Het was een opmerking die aan duidelijkheid niets te wensen over liet. “Ik zou maar weg wezen rooie, die mens komt zeker achter ons aan.” Karel bleef, hij zag die haas die ook bleef zitten, niet ver van hem vandaan. Iedereen wachtte wat die Winston, zijn vogelvrienden nu verder nog van plan waren. Boven in een boom zat Ekkie te schateren als vanouds, weer duidelijk hoorbaar. Iets verder zaten Hemel en z‘n beide maten. Ze begrepen niet echt wat die grijze kater allemaal had geregeld. Het was hen duidelijk dat de rol van die Uil-vogel bijzonder was geweest. Hemel begreep wel dat ze moesten proberen met die Uil-vogel vriendschap te sluiten. Dat kon hen veel voordeel opleveren. Maar hij, een kat en een vogel als die grote Uil, die dan vriendschap gingen sluiten? Moeilijk, al deed die grijze dat schijnbaar wel, net als die kleine mus- vogel. Hoe kon dat, hoe deden ze dat? Daar moest hij nog eens goed over gaan nadenken. Zijn maten, Jee en Roef, kropen meer en meer tussen de struiken. Overdonderd door het zeer snelle rennen van al die katten om hen heen.
Winston had even opzij gekeken, maar niets gezegd toen Bruin uit het niets vanuit het struikgewas weer naast hem ging zitten. Hij was weggerend en meteen weggedoken achter enkele houtstapels. Maar goed, Bruin was terug. Dat gaf hem een goed gevoel. Net als de geslaagde poging die katten te bevrijden. Het was bijzonder je te laten vangen om anderen te helpen. Een geslaagd idee, dat moest hij die Kwetter mus meegeven. Zijn aandacht werd nu getrokken door de vrouw. Ze stond naast het gebouw met twee andere mensen. Druk waren ze in gesprek. Bij zich hadden ze een groot net, een vangnet begreep Winston en hij niet alleen. “We moeten op onze tellen passen jongens, de jacht wordt geopend.” Uil waarschuwde beide. Het werd tijd om te verdwijnen. Winston keek naar Bruin naast hem. “Ik blijf Miep zoeken, ze is daar ergens. En jij? Wat ga jij doen?” Bruin knikte: “Ik ga met je mee, ik heb Evie nog niet gevonden” Ook hij wilde weg van die vreselijke hokken. Weg van de mensen. Je vrijheid moest je koesteren. Beiden renden weg, tussen en onder de struiken door.Uil vloog op achter Winston en Bruin aan. Kwetter wilde eerst nog even iets afhandelen. Ze landde boven op het hek vlak bij de oude kater die onder aan het hek rustig bij de nu weer gesloten deur zat. “Jij bent bewust gebleven?” De kater keek omhoog. Hij zag haar zitten, de mus van het geslaagde plan. Hij als kater voelde iets van respect voor dat kleine vogeltje. “Ach, weet je, daarbuiten is niets meer te halen voor een oude kat als ik ben.”